1. Algemeen

De bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof wordt bepaald door de normen die kunnen worden getoetst, enerzijds, en de normen waaraan kan worden getoetst, anderzijds.

a) Bevoegdheid a priori

Het Hof doet bij wege van beslissing uitspraak over iedere volksraadpleging die de gewesten kunnen organiseren over aangelegenheden die onder hun bevoegdheid vallen. Het Hof dient vóór de organisatie van de volksraadpleging na te gaan of die in overeenstemming is met de organieke bepalingen die de gewestelijke volksraadplegingen regelen, én met de andere grondwets- en wetsbepalingen waaraan het Hof toetst (zie hierna b), 2°). De volksraadpleging mag niet worden georganiseerd zolang het Hof geen gunstige beslissing heeft genomen.

b) Bevoegdheid a posteriori

1°) Normen die door het Grondwettelijk Hof worden getoetst

Het Grondwettelijk Hof is bevoegd om wetskrachtige of gelijkwaardige normen te toetsen. Met wetskrachtige of gelijkwaardige normen zijn bedoeld zowel de materiële als formele bepalingen aangenomen door het federale parlement (wetten) en door de parlementen van de gemeenschappen en de gewesten (decreten en ordonnanties). Alle andere normen, zoals koninklijke besluiten, besluiten van de regeringen van gemeenschappen en gewesten, ministeriële besluiten, verordeningen en besluiten van provincies en gemeenten, evenals rechterlijke beslissingen vallen buiten de bevoegdheid van het Hof.

Het Hof is ook bevoegd om de beslissingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van haar organen betreffende de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van die wetgevende vergadering te toetsen.

2°) Normen waaraan het Grondwettelijk Hof toetst

Aan het Grondwettelijk Hof is bij artikel 142 van de Grondwet de exclusieve bevoegdheid verleend om de normen van wetgevende aard te toetsen aan de regels die de onderscheiden bevoegdheden van de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten bepalen. Die bevoegdheidsregels zijn opgenomen zowel in de Grondwet als in de wetten met betrekking tot de hervorming van de instellingen in het federale België. Die wetten zijn meestal met een bijzondere meerderheid aangenomen.

Daarnaast is het Grondwettelijk Hof bevoegd om uitspraak te doen over de schending, door een norm van wetgevende aard, van de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet « De Belgen en hun rechten » (de artikelen 8 tot en met 32) en van de artikelen 143, § 1 (het beginsel van de federale loyauteit), 170 (het wettigheidsbeginsel in fiscale zaken), 172 (het gelijkheidsbeginsel in fiscale zaken) en 191 (de bescherming van de vreemdelingen) van de Grondwet.

Het Hof betrekt de fundamentele rechten, zoals zij zijn verankerd in de internationale verdragen alsook in het recht van de Europese Unie, bij zijn toetsing van de wetskrachtige normen. Die fundamentele rechten kunnen worden aangevoerd in combinatie met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, die het beginsel van gelijkheid en niet‑discriminatie waarborgen. Het Hof is van oordeel dat de schending van een fundamenteel recht noodzakelijkerwijs de schending inhoudt van het beginsel van gelijkheid en niet‑discriminatie. Het Hof is eveneens van oordeel dat wanneer een verdragsbepaling een draagwijdte heeft die geheel of gedeeltelijk analoog is met die van een grondwetsbepaling die tot zijn toetsingsnormen behoort, die twee normen een onlosmakelijk geheel vormen. Bijgevolg houdt het Hof bij zijn onderzoek rekening met de verdragsbepaling.

Uit het voorgaande volgt dat het Grondwettelijk Hof de echte behoeder is geworden van de eerbiediging van de fundamentele rechten door de wetgevers in België.

Bij de toetsing van de beslissingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van haar organen betreffende sommige verkiezingsuitgaven toetst het Hof niet alleen de eerbiediging van de voormelde referentienormen, maar ook de inachtneming van de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, alsook machtsoverschrijding en machtsafwending.

2. Wijze waarop een zaak wordt ingeleid

a) Toetsing van de grondwettigheid van de wetskrachtige normen

Een zaak kan bij het Grondwettelijk Hof worden ingeleid op twee manieren. Allereerst kan een zaak bij het Hof aanhangig worden gemaakt door een beroep tot vernietiging dat kan worden ingesteld door iedere bij wet aangewezen overheid of door eenieder die doet blijken van een belang. Daarnaast kan een zaak ook prejudicieel aanhangig worden gemaakt door ieder rechtscollege.

1°) Beroepen tot vernietiging

Volgende overheden en personen kunnen bij het Grondwettelijk Hof een beroep tot vernietiging instellen :

- de Ministerraad en de regeringen van de gemeenschappen en de gewesten;

- de voorzitters van alle wetgevende vergaderingen, op verzoek van twee derden van hun leden;

- natuurlijke of rechtspersonen, zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke en zowel van Belgische als van vreemde nationaliteit.

Deze laatste categorie van personen moet echter, in tegenstelling tot de eerste twee categorieën, « doen blijken van een belang ». Dat betekent dat die personen in hun verzoekschrift moeten aantonen dat zij persoonlijk, rechtstreeks en ongunstig kunnen worden geraakt door de bestreden norm.

In het verzoekschrift moeten de « middelen » worden uiteengezet. Er dient met andere woorden te worden gepreciseerd welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden. Tevens moet worden uiteengezet in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

De beroepen moeten in beginsel worden ingesteld binnen zes maanden na de bekendmaking van de bestreden norm in het Belgisch Staatsblad.

Het beroep werkt niet schorsend. Om te vermijden dat de bestreden norm tussen het ogenblik van het instellen van het beroep en de uitspraak van het arrest een moeilijk te herstellen ernstig nadeel zou berokkenen en een latere retroactieve vernietiging bijgevolg zonder enig nuttig gevolg zou zijn, kan het Hof in uitzonderlijke omstandigheden op verzoek van de indiener van het beroep de schorsing van de bestreden norm bevelen in afwachting van een uitspraak over de grond van de zaak binnen drie maanden na een schorsingsarrest. Een dergelijke vordering tot schorsing moet worden ingesteld binnen drie maanden na de bekendmaking van de bestreden norm in het Belgisch Staatsblad.

2°) Prejudiciële vragen

Het Grondwettelijk Hof beschikt over het monopolie om normen van wetgevende aard te toetsen aan de grondwetsbepalingen en de wetsbepalingen waarvoor het bevoegd is.

Indien in een zaak voor een rechtscollege een vraagstuk rijst van overeenstemming van wetten, decreten en ordonnanties met de regels tot verdeling van de bevoegdheden tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten of met de artikelen 8 tot 32, 143, § 1, 170, 172 of 191 van de Grondwet, dan moet dat rechtscollege hierover in beginsel een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof stellen. In een aantal gevallen zal het rechtscollege echter vrijgesteld zijn van de verplichting een vraag te stellen aan het Hof. Dit is onder meer het geval indien het Hof reeds uitspraak heeft gedaan op een vraag of een beroep met een identiek onderwerp. Het rechtscollege is dan vrijgesteld van de verplichting zich opnieuw tot het Hof te wenden, op voorwaarde dat het rechtscollege de oplossing toepast die het Hof in zijn arrest heeft gegeven. Wanneer een rechtscollege een vraag stelt, wordt de procedure voor dat rechtscollege opgeschort in afwachting van het antwoord van het Hof. Het rechtscollege dat een prejudiciële vraag heeft gesteld, wordt in de arresten van het Hof over het algemeen aangewezen als « verwijzende rechter » of « verwijzend rechtscollege ».

b) Andere bevoegdheden

Het komt de voorzitter van het betrokken gewestparlement toe het Hof voorafgaandelijk aan de organisatie van een gewestelijke volksraadpleging te adiëren.

De beroepen tegen de door de Kamer van volksvertegenwoordigers of haar organen genomen beslissingen betreffende de controle van bepaalde verkiezingsuitgaven staan open voor de verkozen kandidaat die het voorwerp uitmaakt van de sanctie. Het beroep moet worden ingesteld binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de sanctie.

3. Arresten en beslissingen

a) Toetsing van de grondwettigheid van de wetskrachtige normen

De arresten van het Grondwettelijk Hof zijn van rechtswege uitvoerbaar en niet vatbaar voor beroep.

1°) Uitspraak en bekendmaking

De arresten van het Hof worden in het Nederlands en het Frans gesteld. Zij worden bovendien in het Duits gesteld voor de beroepen tot vernietiging en voor de zaken die in het Duits aanhangig zijn gemaakt. Tenzij de voorzitter beslist het arrest in openbare terechtzitting uit te spreken, geldt de bekendmaking ervan op de website van het Hof als uitspraak. Naast die bekendmaking (integraal in het Nederlands en het Frans en bij uittreksel in het Duits) vergemakkelijken registers een raadpleging van de rechtspraak. De arresten worden bovendien bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

2°) Gevolgen van de arresten

De gevolgen van de arresten van het Grondwettelijk Hof zijn verschillend naargelang zij zijn uitgesproken in het kader van een beroep tot vernietiging dan wel in het kader van een prejudiciële vraag.

Indien het beroep tot vernietiging gegrond is, wordt de bestreden wetskrachtige norm geheel of gedeeltelijk vernietigd. Vernietigingsarresten hebben een absoluut gezag van gewijsde vanaf hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Een vernietiging werkt retroactief, in zoverre de vernietigde norm geacht wordt nooit te hebben bestaan. Indien nodig kan het Grondwettelijk Hof de terugwerkende kracht van de vernietiging verzachten door de gevolgen van de vernietigde norm te handhaven.

Zelfs wanneer het Hof dit laatste niet doet, blijven de administratieve akten en reglementen en de rechterlijke beslissingen die op de vernietigde wetskrachtige bepaling zijn gebaseerd, bestaan. Naast het gebruik van de gewone rechtsmiddelen waar dat nog mogelijk is, laat de bijzondere wet toe dat definitieve rechterlijke beslissingen of administratieve akten en reglementen die zijn gebaseerd op een naderhand vernietigde wetskrachtige norm worden ingetrokken of nog worden bestreden, voor zover dit wordt gevraagd binnen zes maanden na de bekendmaking van het arrest van het Hof in het Belgisch Staatsblad. Het openbaar ministerie en de belanghebbende partijen beschikken daartoe over buitengewone rechtsmiddelen.

De door het Grondwettelijk Hof gewezen arresten waarbij beroepen tot vernietiging worden verworpen, zijn bindend voor de rechtscolleges wat de door die arresten beslechte rechtspunten betreft.

De gevolgen van een arrest op een prejudiciële vraag zijn enigszins anders. Het rechtscollege dat de prejudiciële vraag heeft gesteld, evenals elk ander rechtscollege dat in dezelfde zaak uitspraak doet (bijvoorbeeld in hoger beroep), moet zich voor de oplossing van het geschil naar aanleiding waarvan de prejudiciële vraag is gesteld, voegen naar het antwoord dat het Hof op de vraag heeft gegeven. Wanneer het Hof een schending heeft vastgesteld, blijft de wetskrachtige norm in de rechtsorde bestaan. Gelet op het feit dat het arrest een werking heeft die het geschil dat hangende is voor de verwijzende rechter, overschrijdt en gelet op het feit dat een billijk evenwicht moet worden gevrijwaard tussen het belang dat elke met de Grondwet strijdige situatie wordt verholpen en de bekommernis dat bestaande toestanden en gewekte verwachtingen na verloop van tijd niet meer in het gedrang worden gebracht, kan het Hof de gevolgen van de ongrondwettige norm handhaven. Bovendien begint een nieuwe termijn van zes maanden te lopen voor het instellen van een beroep tot vernietiging van de betrokken wetskrachtige norm.

b) Andere procedures

De beslissingen voorafgaand aan de organisatie van een gewestelijke volksraadpleging moeten worden genomen binnen zestig dagen na de indiening van het verzoek. De gewestelijke volksraadpleging waarvan het Hof heeft geoordeeld dat ze niet bestaanbaar is met de normen die het Hof in acht dient te doen nemen, of waarvoor het Hof niet is geadieerd, mag niet worden georganiseerd; hetzelfde geldt zolang het Hof geen uitspraak heeft gedaan.

In het contentieux met betrekking tot bepaalde verkiezingsuitgaven vernietigt het Hof, indien het beroep gegrond is, de beslissing van de Controlecommissie waartegen het beroep is gericht. De Commissie wordt dan opnieuw in de situatie van vóór de vernietigde beslissing geplaatst.