6040 6042 6034 6033 6012 6007 5995 6003 5983 5966 5969 5957 5948 5942 5945 5937 5940 5936 5935 5925 5917 5928 5901 5915 5912 5861 5893 5866 5870 5841 5839 5835 5828 5823 5824 5821 5798 5760 5761 5754 5747 5748 5739 5736 5740 5733 5726 5721 5718 5714 5712 5704 5707 5688 5700 5696 5695 5694 5693 5675 5681 5670 5657 5652 5671 5656 5640 5633 5612 5611 5601 5598 5604 5602 5599 5603 5576 5597 5588 5562 5583 5560 5578 5559 5542 5551 5538 5519 5536 5510 5506 5502 5492 5513 5477 5482 5467 5469 5438 5436 5435 5444 5426 5432 5423 5416 5409 5404 5407 5422 5389 5392 5384 5383 5380 5388 5386 5359 5343 5344 5339 5330 5335 5317 5310 5296 5270 5302 5280 5277 5275 5267 5266 5257 5252 5260 5243 5242 5237 5235 5228 5226 5225 5213 5224 5206 5207 5200 5199 5185 5179 5198 5177 5174 5165 5170 5169 5144 5166 5135 5132 5125 5122 5119 5118 5110 5106 5103 5096 5100 5091 5072 5081 5070 5073 5079 5078 5059 5052 5056 5049 5051 5032 5030 5024 4987 4980 4977 4974 4964 4959 4951 4950 4941 4916 4917 4913 4900 4896 4892 4890 4885 4867 4841 4819 4813 4805 4797 4791 4789 4779 4778 4773 4770 4757 4759 4710 4720 4671 4666 4624 4623 4490 4482 4476 4462 4412 4376 4323 4301 4300 4243 4097 4054 4037 4007 3976 3977 3954 3957 3943 3904 3876 3863 3845 3833 3809 3743 3736 3713 3694 3638 3594 3598 3589 3588 3576 3443 3442
Arrest nr. 112/2025
De voorwaarde dat er tussen beiden een leeftijdsverschil van maximaal drie jaar mag zijn, opdat een minderjarige die de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 16 jaar, kan instemmen met seksuele betrekkingen met een meerderjarige, is discriminerend
Volgens artikel 417/6 van het Strafwetboek kan een minderjarige die de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 16 jaar, instemmen met seksuele betrekkingen (i) met een minderjarige die minstens 14 jaar oud is, of (ii) met een meerderjarige op voorwaarde dat het leeftijdsverschil niet meer dan drie jaar bedraagt. Een correctionele rechtbank vraagt het Hof of het discriminerend is dat een meerderjarige die jonger is dan 19 jaar en die seksuele betrekkingen met instemming heeft gehad met een minderjarige die de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt maar niet de leeftijd van 16 jaar, strafrechtelijk kan worden vervolgd wanneer het leeftijdsverschil drie tot vier jaar bedraagt, terwijl eenzelfde meerderjarige niet strafrechtelijk kan worden vervolgd wanneer het leeftijdsverschil niet meer dan drie jaar bedraagt.
Het Hof beklemtoont dat de wetgever een evenwicht heeft willen waarborgen tussen de bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik en de eerbiediging van de seksuele autonomie van minderjarigen. Voor seksuele betrekkingen tussen een meerderjarige en een minderjarige die minstens 14 jaar oud is maar nog niet 16 jaar oud, beoogt het maximale leeftijdsverschil van drie jaar dat zij een betrekkelijk vergelijkbare maturiteit hebben. Bovendien, voor seksuele betrekkingen tussen minderjarigen die 14 jaar of ouder zijn, beoogt het gebrek aan een maximaal leeftijdsverschil te vermijden dat seksuele betrekkingen tussen consenterende jongeren worden gecriminaliseerd. Het Hof stelt evenwel vast dat dit leidt tot incoherente situaties. Zo pleegt bijvoorbeeld een persoon die op de dag van zijn achttiende verjaardag seksuele betrekkingen met instemming heeft met een minderjarige die 14 jaar en 11 maanden oud is, een misdrijf, zelfs als die personen reeds maandenlang seksuele betrekkingen met instemming hadden die niet konden worden bestraft. Het Hof besluit dat het onevenredig is dat het maximale leeftijdsverschil wordt vastgelegd op drie jaar.
Arrest nr. 111/2025
De Brusselse kinderbijslagregeling is discriminerend in zoverre zij niet erin voorziet dat, bij het overlijden van de bijslagtrekkende ouder, de kinderen, bij wijze van overgangsregeling, het gunstigere bedrag van de kinderbijslag dat op basis van de vroegere regeling wordt berekend, blijven genieten
Een Brusselse ordonnantie van 25 april 2019 bepaalt dat, vanaf de inwerkingtreding ervan op 1 januari 2020, de bijslagtrekkenden van de kinderbijslag het bedrag dat op basis van de vroegere regeling wordt berekend, blijven ontvangen indien dat bedrag hoger is dan het nieuwe bedrag dat door de ordonnantie wordt vastgelegd. Wanneer nadien een andere ouder bijslagtrekkende wordt, is het nieuwe bedrag van toepassing. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van die regel met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
Volgens het Hof is het, gelet op de verworven rechten van de gezinnen, discriminerend dat de kinderen van wie de bijslagtrekkende ouder overlijdt na 31 december 2019, niet langer het gunstigere bedrag van de kinderbijslag dat op basis van de vroegere regeling wordt berekend, kunnen blijven ontvangen.
Het Hof oordeelt daarentegen dat het grondwettig is dat de weeskinderen die onder de overgangsregeling vallen, de bij de vroegere regeling bepaalde wezenbijslag niet kunnen genieten wanneer een van hun ouders overlijdt na 31 december 2019. Die kinderen hebben immers geen recht op een dergelijke bijslag verworven op grond van de vroegere regeling.
Arrest nr. 104/2025
Het Hof stelt een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de geldigheid van één van de mogelijke bijheffingen (de “UTPR-bijheffing”) waarmee een minimumbelasting wordt opgelegd aan groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen
Een organisatie zonder winstoogmerk naar het recht van de deelstaat Wyoming (Verenigde Staten) vordert de vernietiging van de artikelen 35 en 36 van de wet van 19 december 2023. Die wet voert een minimumbelasting in voor multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen. De bestreden bepalingen regelen de zogenaamde UTPR-bijheffing (« Undertaxed Profit Rule »). De UTPR-bijheffing is een bijheffing die wordt geïnd bij een groepsentiteit indien er onderbelaste winst is bij een andere groepsentiteit en er geen bijheffing bij een moederentiteit wordt geïnd.
Het Hof stelt vast dat de bestreden bepalingen de artikelen 12 tot 14 van de richtlijn (EU) 2022/2523 omzetten. Aangezien het Hof niet bevoegd is om uitspraak te doen over de geldigheid van een richtlijn, bevraagt het alvorens ten gronde uitspraak te doen het Hof van Justitie van de Europese Unie over de geldigheid van de artikelen 12 tot 14 van de richtlijn (EU) 2022/2523.
Arrest nr. 103/2025
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van de wet die beoogt de arbeidsvoorwaarden van de postpakketbezorgers te verbeteren en de sociale en fiscale fraude in de sector te bestrijden
Een wet van 17 december 2023 beoogt de arbeidsvoorwaarden van de postpakketbezorgers te verbeteren en de sociale en fiscale fraude en de oneerlijke concurrentie in de sector te bestrijden. Daartoe verplicht de wet de aanbieders van pakketbezorgdiensten om een tijdsregistratiesysteem te gebruiken (1) en om aan het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT) vóór aanvang van hun activiteiten een kennisgeving te doen alsook elk semester een aantal gegevens te melden (2). Daarnaast bevat zij het verbod om in België pakketdistributiediensten aan te bieden tegen een vergoeding die lager is dan de minimumvergoeding (3) en voert zij een vermoeden in dat de aanbieders van postdiensten aansprakelijk zijn voor de naleving, door hun onderaannemers, van de verplichtingen die de wet bevat (4). Drie beroepsverenigingen in de sector stellen tegen die wet een beroep tot vernietiging in.
Het Hof oordeelt dat de maatregelen die de wet invoert verenigbaar zijn met het recht van de Europese Unie, zonder dat het nodig is om daarover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het Hof oordeelt daarnaast dat de bestreden wet eveneens verenigbaar is met het strafrechtelijk wettigheidsbeginsel, het vermoeden van onschuld en het beginsel van de persoonlijke strafrechtelijke aansprakelijkheid. Het Hof verwerpt bijgevolg het vernietigingsberoep.
Arrest nr. 85/2025
Het Hof vernietigt het Vlaamse decreet dat de ontslagregeling voor de statutaire personeelsleden van de provinciale en de lokale besturen wijzigt
Een Vlaams decreet wijzigt de ontslagregeling voor de statutaire personeelsleden van de provinciale en de lokale besturen. Verschillende partijen en verenigingen vorderen de vernietiging van dat decreet.
Het Hof oordeelt dat de Vlaamse decreetgever bevoegd is om de regeling met betrekking tot het einde van de arbeidsovereenkomsten, zoals opgenomen in de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978, van toepassing te verklaren op de beëindiging van de hoedanigheid van de statutaire personeelsleden van de provinciale en lokale besturen en om de geschillen daarover toe te vertrouwen aan de arbeidsgerechten. Het Hof verwerpt eveneens de kritiek tegen de mogelijkheid voor een provinciaal of een lokaal bestuur om tot ontslag over te gaan wegens redenen die verband houden met het gedrag of de geschiktheid van het personeelslid of wegens noodwendigheden voor de werking van het bestuur. Volgens het Hof is het evenwel ongrondwettig dat, wanneer het arbeidsgerecht oordeelt dat het bestuur de statutaire tewerkstelling op onrechtmatige wijze heeft beëindigd, het betrokken personeelslid enkel aanspraak kan maken op een schadevergoeding, zonder dat het bestuur ertoe verplicht is om het personeelslid te re-integreren in zijn vroegere functie. Het Hof vernietigt bijgevolg het Vlaamse decreet. Het Hof handhaaft evenwel de gevolgen van het decreet tot de datum van uitspraak van dit arrest.
Arrest nr. 75/2025
Het Hof verwerpt verschillende beroepen tegen de veralgemening van de relationele, affectieve en seksuele opvoeding (EVRAS) in het Franstalig onderwijs
Om de relationele, affectieve en seksuele opvoeding (EVRAS) te veralgemenen en te harmoniseren hebben de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie op 7 juli 2023 een samenwerkingsakkoord (het EVRAS-akkoord) gesloten. De aandacht op EVRAS wordt op transversale wijze gevestigd in het gemeenschappelijke leertraject. Bovendien moeten alle leerlingen minstens vier EVRAS-lestijden bijwonen gedurende hun hele schoolloopbaan (twee lestijden van 50 minuten in het 6de jaar lager onderwijs en twee lestijden van 50 minuten in het 4de jaar secundair onderwijs). Het samenwerkingsakkoord creëert ook een « EVRAS-label ». Om EVRAS-activiteiten te kunnen verstrekken, moet een operator over dat label beschikken. De drie Regeringen zijn belast met het opstellen van de « Gids voor EVRAS », die geen programma is, maar een ondersteunend instrument voor de EVRAS-actoren. Verschillende verenigingen en particulieren vorderen de vernietiging van de decreten die het EVRAS-akkoord goedkeuren.
Het Hof verwerpt de beroepen. Het Hof oordeelt dat de wezenlijke aspecten van de Gids voor EVRAS zijn vastgesteld door het EVRAS-akkoord zelf. Het wettigheidsbeginsel is dus niet geschonden. Het Hof is vervolgens van oordeel dat het EVRAS-akkoord noch het beginsel van neutraliteit van het onderwijs, noch de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst schendt. EVRAS vormt neutraal onderwijs, waar de informatie op objectieve, kritische en pluralistische wijze wordt meegedeeld, zonder doel van indoctrinatie. Ten slotte is het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven evenmin geschonden, in het bijzonder omdat de leerlingen onder geen beding worden gedwongen om private informatie te onthullen.
Arrest nr. 73/2025
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van de Brusselse ordonnantie die een voorkeurrecht invoert voor huurders van wie de woning te koop wordt gesteld
De Brusselse ordonnantiegever heeft een voorkeurrecht ingevoerd voor huurders van een woning die te koop wordt gesteld. In geval van verkoop van het gehuurde goed, kan de huurder als eerste die woning kopen. Indien hij niet naar behoren werd ingelicht over de verkoop, kan de huurder een vordering instellen tegen de koper om zijn voorkeurrecht te doen gelden. Een aantal verenigingen, verschillende vastgoedkantoren en vastgoedmakelaars vorderen de vernietiging van die regeling.
Volgens het Hof vormen het voorkeurrecht van de huurder en de vordering die hij kan instellen tegen de koper, een inmenging in het recht op het ongestoord genot van eigendom van de verkoper en van de koper die te goeder trouw heeft gehandeld. Die inmenging is evenwel verantwoord door het doel om het recht op een behoorlijke huisvesting te verwezenlijken en de stabiliteit van de bewoning te verhogen, en tegelijkertijd de toegang van de huurder tot de eigendom van de woning te bevorderen. De inmenging heeft geen onevenredige gevolgen voor de verkoper, meer bepaald rekening houdend met de beperkte impact van de maatregel op zijn recht, noch voor de koper die te goeder trouw heeft gehandeld, die recht heeft op een schadevergoeding.
Arrest nr. 72/2025
Het Hof vernietigt de nieuwe Vlaamse voorrangsregels voor de toegang tot de op basis van het inkomen gesubsidieerde kinderopvang
Artikel 5 van het Vlaamse programmadecreet van 22 december 2023 wijzigt de voorrangsregels voor de toegang tot de op basis van het inkomen gesubsidieerde kinderopvang. Met die maatregel wil de decreetgever in het bijzonder meer rekening houden met de werksituatie van de gezinnen die een behoefte aan kinderopvang hebben, en dat zolang het aantal opvangplaatsen ontoereikend is. Meerdere partijen vorderen de vernietiging van die bepaling.
Het Hof oordeelt dat de nieuwe voorrangsregels het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schenden. Het is volgens het Hof niet redelijk verantwoord dat een absolute voorrang wordt gegeven aan gezinnen die in het geheel, voor minstens 4/5de, werken, een dagopleiding met het oog op werk volgen of beide combineren. De mogelijkheid voor kinderopvanginitiatieven om ten belope van maximaal 10 % van de opvangplaatsen per locatie van die absolute voorrang af te wijken in het belang van het kind of omwille van een gezondheids- of welzijnssituatie, volstaat niet. Het Hof vernietigt dan ook de nieuwe voorrangsregels waardoor de oude voorrangsregels opnieuw van kracht worden.
Arrest nr. 59/2025
Het Hof vernietigt de bepalingen van een Brusselse ordonnantie die de federale registratieverplichting voor woninghuurovereenkomsten in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest opheffen
Een ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest voert een eigen registratieverplichting in voor woninghuurovereenkomsten. Daarnaast heft ze, voor wat betreft dat Gewest, de federale registratieverplichting voor die overeenkomsten op. De Ministerraad vordert de vernietiging van de bepalingen van de ordonnantie die de federale registratieverplichting opheffen wegens schending van de bevoegdheidverdelende regels .
Het Hof oordeelt dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, op grond van zijn bevoegdheid inzake woninghuur, die de bevoegdheid omvat om de burgerrechtelijke aspecten van de registratie van het contract te regelen, mag voorzien in een eigen registratieverplichting voor woninghuurovereenkomsten. Volgens het Hof laat die bevoegdheid echter niet toe om de federale registratieverplichting voor woninghuurovereenkomsten op te heffen, aangezien die verplichting een fiscale verplichting is, die de federale Staat heeft ingevoerd op grond van de fiscale bevoegdheid die hij heeft op grond van artikel 170, § 1, van de Grondwet. Het Hof vernietigt dan ook de bepalingen van de ordonnantie die de federale registratieverplichting opheffen.
Arrest nr. 49/2025
De mogelijkheid voor de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst of de niet?confessionele zedenleer om te weigeren in te stemmen met een tuchtstraf voor een leraar levensbeschouwelijk onderricht, is slechts grondwettig als de weigeringsbeslissing kan worden gecontroleerd
Het Rechtspositiedecreet van het Vlaams Gemeenschapsonderwijs maakt het opleggen van een tuchtstraf aan een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht afhankelijk van de instemming van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst of van de niet?confessionele zedenleer. De Raad van State vraagt het Hof of de betrokken bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 24, § 4, van de Grondwet, doordat voor het opleggen van een dergelijke tuchtstraf de school de instemming van een derde instantie moet verkrijgen, terwijl dat niet het geval is voor het opleggen van een tuchtstraf aan een leerkracht van een ander vak.
Het Hof oordeelt dat de betrokken bepaling op twee manieren kan worden geïnterpreteerd. Indien de voorwaarde van de instemming van de bevoegde instantie van de eredienst of van de niet-confessionele zedenleer zo wordt geïnterpreteerd dat zij aan die instanties een absoluut vetorecht toekent tegen een door de school voorgestelde tuchtstraf, zonder enige controle op de redenen die aan de weigering ten grondslag liggen, zijn de artikelen 10 en 24, § 4, van de Grondwet geschonden. In de interpretatie dat de school en, in voorkomend geval, de kamer van beroep van het Gemeenschapsonderwijs en de Raad van State kunnen nagaan of die weigeringsbeslissing 1) behoorlijk is gemotiveerd, 2) niet is aangetast door willekeur en 3) niet is genomen met een oogmerk dat vreemd is aan de uitoefening van de autonomie van de betrokken geloofsgemeenschap, zijn de artikelen 10 en 24, § 4, van de Grondwet niet geschonden.
Arrest nr. 46/2025
Het Hof verwerpt het beroep tegen de invoering van de “beslissing tot herstel-procedure” bij de Raad van State
De wet van 11 juli 2023 voert in de rechtspleging voor de Raad van State een nieuwe procedure in, de zogenaamde “beslissing tot herstel-procedure”. Die nieuwe procedure voorziet in de mogelijkheid voor de Raad van State om bij tussenarrest de verwerende partij (een overheid) toe te laten een beslissing tot herstel te nemen wanneer de Raad van State een gebrek heeft vastgesteld dat tot een nietigverklaring van de bestreden beslissing aanleiding kan geven. De Raad van State onderzoekt vervolgens die nieuwe beslissing en wanneer hij oordeelt dat het gebrek is hersteld en geen nieuwe onwettigheid is begaan, verwerpt hij het beroep. De in de procedure betrokken partijen kunnen dan tegen de beslissing tot herstel geen afzonderlijk beroep tot vernietiging meer indienen.
Een vereniging en zes burgers hebben een beroep tot vernietiging ingesteld tegen de bepalingen van de wet van 11 juli 2023 die in die nieuwe procedure voorzien. Het Hof verwerpt het beroep. Het oordeelt dat de procedure voorziet in specifieke waarborgen die het recht op toegang tot de rechter en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie verzekeren.
Arrest nr. 37/2025
Het is discriminerend dat inzake internering geen cassatieberoep kan worden ingesteld tegen de beslissingen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij met betrekking tot uitgaansvergunningen
Een persoon die is geïnterneerd en geplaatst in een inrichting tot bescherming van de maatschappij stelt cassatieberoep in tegen een vonnis van de kamer voor de bescherming van de maatschappij waarbij hem uitgaansvergunningen worden geweigerd. De wet betreffende de internering voorziet echter niet in de mogelijkheid om een cassatieberoep in te stellen tegen de beslissingen inzake uitgaansvergunningen, terwijl die wet wel daarin voorziet voor de beslissingen inzake beperkte detentie. Het Hof van Cassatie vraagt aan het Grondwettelijk Hof of dat verschil in behandeling discriminerend is.
Het Hof beklemtoont dat een vrijheidsberoving een ernstige impact heeft op iedere persoon, en in het bijzonder op kwetsbare personen, zoals geïnterneerden. Volgens het Hof kan een beslissing van de kamer voor de bescherming van de maatschappij met betrekking tot een uitgaansvergunning een aanzienlijke impact hebben op de situatie van de geïnterneerde en kan de toekenning van een uitgaansvergunning van wezenlijk belang zijn voor het welbevinden van die persoon en/of zijn re-integratie in de maatschappij. Het Hof besluit daaruit dat het onevenredig is dat de wettigheid van de beslissingen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij met betrekking tot uitgaansvergunningen niet door het Hof van Cassatie kan worden gecontroleerd.
Arrest nr. 27/2025
De ouders van een persoon die is overleden ten gevolge van een arbeidsongeval, die geen rechtstreeks voordeel uit het loon van het slachtoffer haalden, moeten een rechtsvordering inzake burgerrechtelijke aansprakelijkheid kunnen instellen tegen de werkgever
Het Hof van Beroep te Luik moet zich uitspreken in een zaak waarin de ouders van een werknemer die is overleden ten gevolge van een arbeidsongeval, een vergoeding van de werkgever vorderen. Het Hof van Beroep merkt op dat de arbeidsongevallenwet de gevallen beperkt waarin de ouders van het slachtoffer een rechtsvordering inzake burgerrechtelijke aansprakelijkheid kunnen instellen tegen de werkgever (beperkte burgerlijke aansprakelijkheid van de werkgever). In dit geval, aangezien de ouders van het slachtoffer geen rechtstreeks voordeel uit het loon van het slachtoffer haalden, hebben zij evenmin recht op de forfaitaire vergoeding bedoeld in die wet. Het Hof van Beroep vraagt het Hof of het discriminerend is dat aan de ouders van het slachtoffer de beperkte burgerlijke aansprakelijkheid van de werkgever wordt tegengeworpen in een dergelijke situatie.
Het Hof merkt op dat de arbeidsongevallenwet in een systeem van een vaste vergoeding voorziet, dat wordt gefinancierd door de werkgevers, en dat de beperkte burgerlijke aansprakelijkheid van de werkgever deel uitmaakt van de krachtlijnen van die wet. Volgens het Hof is dat afwijkende stelsel in beginsel verantwoord. Wat betreft de ouders die geen recht hebben op de forfaitaire vergoeding omdat zij geen rechtstreeks voordeel uit het loon van het slachtoffer haalden, is het Hof van oordeel dat het gebrek aan enige vergoeding onevenredig is. Om grondwettig te zijn, moet de arbeidsongevallenwet dus in die zin worden geïnterpreteerd dat de beperkte burgerlijke aansprakelijkheid van de werkgever niet kan worden tegengeworpen aan de ouders van het slachtoffer in een dergelijke situatie.
Arrest nr. 23/2025
De mogelijkheid waarin de Vlaamse decreetgever heeft voorzien om bijkomende beroepen in uiteenlopende aangelegenheden in te stellen bij het Handhavingscollege, schendt de bevoegdheidsverdeling
Naar aanleiding van de invoering van een nieuw algemeen kader voor de handhaving van de Vlaamse regelgeving voorzag de Vlaamse decreetgever in de mogelijkheid om een reeks beroepen in te stellen bij het Handhavingscollege, een eerder door hem opgericht administratief rechtscollege. Het College van de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapsregering en de Waalse Regering verzoeken het Hof om de uitbreiding van de bevoegdheden van het Handhavingscollege te vernietigen wegens bevoegdheidsoverschrijding door de Vlaamse decreetgever.
Het Hof is van oordeel dat de Vlaamse decreetgever een inbreuk maakt op de federale bevoegdheid inzake administratieve rechtscolleges. Volgens het Hof kan die inbreuk niet worden verantwoord door de techniek van de impliciete bevoegdheden, aangezien niet wordt aangetoond dat de maatregel noodzakelijk is en de weerslag ervan marginaal is. Het Hof vernietigt dus de betrokken bepalingen.
Arrest nr. 22/2025
Het Hof vernietigt het Vlaamse decreet dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen bevoegd maakt voor beroepen tegen ruimtelijke uitvoeringsplannen, stedenbouwkundige verordeningen en voorkeursbesluiten en projectbesluiten inzake complexe projecten
Het College van de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapsregering, de Waalse Regering en enkele burgers vorderen de vernietiging van het Vlaamse decreet van 14 juli 2023. Dat decreet maakt de Raad voor Vergunningsbetwistingen bevoegd voor de rechtsprekende beroepen tegen ruimtelijke uitvoeringsplannen, stedenbouwkundige verordeningen en voorkeursbesluiten en projectbesluiten inzake complexe projecten, met als gevolg dat de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State daarvoor niet langer bevoegd is.
Het Hof vernietigt het decreet. Het oordeelt dat de federale wetgever en niet de decreetgever in beginsel bevoegd is om beroepen bij een administratief rechtscollege in te voeren en daaraan te onttrekken. De decreetgever kon volgens het Hof het decreet ook niet aannemen op grond van zijn impliciete bevoegdheden aangezien de weerslag op de federale bevoegdheden niet marginaal is.
Het decreet is reeds in werking getreden op 31 december 2024. Om belanghebbenden het recht op een daadwerkelijk beroep bij het bevoegde rechtscollege te waarborgen, oordeelt het Hof dat voor de besluiten die zijn genomen tussen 31 december 2024 en de bekendmaking van het arrest in het Belgisch Staatsblad, een nieuwe termijn van zestig dagen vanaf die bekendmaking dient open te staan om bij de Raad van State een beroep in te stellen.
Arrest nr. 20/2025
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van de bepaling die ereloonsupplementen verbiedt voor ambulante zware medische beeldvorming die dringend is of die plaatsvindt tussen 8u en 18u op een weekdag die geen feestdag is
Een in 2023 aangenomen wetsbepaling verbiedt ziekenhuisartsen die zware medische beeldvorming verstrekken, om ereloonsupplementen aan te rekenen voor ambulante zware medische beeldvorming die dringend is of die gebeurt tussen 8u en 18u in de week op een dag die geen feestdag is. Voor het overige laat die bepaling dergelijke ereloonsupplementen maar toe na schriftelijke en voorafgaande geïnformeerde toestemming. Enkele verenigingen en verschillende niet-geconventioneerde radiologen en vennootschappen van radiologen vorderen de vernietiging van die bepaling.
Het Hof verwerpt alle kritieken van de verzoekende partijen. Het oordeelt dat de bestreden bepaling de standstill-verplichting, het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, de vrijheid van vereniging en het eigendomsrecht niet schendt.
Arrest nr. 18/2025
Het is ongrondwettig dat voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur of een vaste benoeming in het gesubsidieerd onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, het aantal dagen dat een leerkracht presteert in een minder dan halftijdse betrekking wordt gehalveerd
Een bepaling van een Vlaams decreet voorziet erin dat voor de berekening van de anciënniteit die vereist is voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur of een vaste benoeming in het gesubsidieerd onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, het aantal dagen dat een leerkracht presteert in een minder dan halftijdse betrekking wordt gehalveerd. Een dergelijke halvering geldt daarentegen niet wanneer het personeelslid ten minste de helft van het aantal uren van een voltijdse opdracht vervult.
In antwoord op een prejudiciële vraag van het Hof van Beroep te Antwerpen, oordeelt het Hof dat die bepaling strijdig is met het beginsel van gelijkheid en niet?discriminatie. De bekommernis om van het personeel een bepaald minimum aan ervaring te vereisen om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen, vormt geen redelijke verantwoording voor het delen door twee van de dagen anciënniteit, aangezien de leerkracht enkel anciënniteit opbouwt voor het deeltijds percentage van de tewerkstelling dat het personeelslid vervulde. Het daarenboven delen door twee van de opgebouwde dagen anciënniteit heeft tot gevolg dat een dergelijke leerkracht bijkomend wordt benadeeld omwille van zijn deeltijdse tewerkstelling.
Arrest nr. 17/2025
Het Hof verwerpt grotendeels het beroep tegen de hervorming van het solidariteitsmechanisme van het notarieel fonds
Het notariaat maakte recent het voorwerp uit van een ruime hervorming. In dat kader werden de notariële tarieven herzien en werden, in het bijzonder, de notariële erelonen voor de aankoop van een enige gezinswoning verminderd. Een wet van 22 november 2022 heeft het solidariteitsmechanisme van het notarieel fonds aangepast om het risico dat die herziening van de tarieven met zich meebrengt voor de notarissen die zich in de economisch zwakste gebieden bevinden, te verhelpen. Een aantal notarissen vorderen de vernietiging van verschillende maatregelen van die wet.
Het Hof oordeelt dat het redelijk verantwoord is dat dat solidariteitsmechanisme enkel in een gedeeltelijke compensatie voorziet en dat het uitsluitend van toepassing is op de aankoopakten van bescheiden woningen (namelijk met een maximumprijs van 325 000 euro). Het totale gebrek aan compensatie voor de aankoopakten van een woning waarvan de prijs minder dan 60 000 euro bedraagt (van toepassing tussen 1 januari 2023 en 7 april 2024, maar later zonder terugwerkende kracht gewijzigd) is echter discriminerend. Het Hof vernietigt dus de betrokken bepaling. Ten slotte verwerpt het Hof de kritieken van de verzoekende partijen tegen de vermindering van de waarde van de vergoeding voor de overdracht van notariskantoren en tegen de berekeningswijze van de jaarlijkse bijdrage van de notarissen aan het notarieel fonds.
Arrest nr. 11/2025
Het is ongrondwettig dat de rechter in geval van een accijnsmisdrijf de verbeurdverklaring moet uitspreken van de producten die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, wanneer die straf dermate afbreuk doet aan de financiële toestand van de beklaagde dat hij aan een onredelijk zware straf zou worden onderworpen
Een bepaling van de accijnswetgeving verplicht de rechter om in geval van een misdrijf de verbeurdverklaring uit te spreken van de accijnsproducten die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, zonder dat hij op grond van verzachtende omstandigheden kan afzien van die straf of die kan matigen.
Hierover ondervraagd door het Hof van Beroep te Brussel, oordeelt het Hof dat die bepaling het eigendomsrecht schendt, in zoverre ze de rechter ertoe verplicht een dergelijke verbeurdverklaring uit te spreken, wanneer die straf dermate afbreuk doet aan de financiële toestand van de persoon aan wie ze is opgelegd dat die persoon aan een onredelijk zware straf zou worden onderworpen. Om rechtsonzekerheid te vermijden, handhaaft het Hof de gevolgen van de betrokken bepaling voor de zaken waarin de rechter de verbeurdverklaring heeft uitgesproken van de accijnsproducten die het voorwerp uitmaken van het misdrijf, en die reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een definitieve beslissing op de datum van bekendmaking van het arrest in het Belgisch Staatsblad.
Arrest nr. 9/2025
Het Hof verwerpt, behalve op één punt en onder voorbehoud van twee interpretaties, de beroepen tegen de wet die in een Centraal register voor rechterlijke beslissingen voorziet en die de wijze van bekendmaking van die beslissingen wijzigt
De Duitstalige Gemeenschap, ordes van advocaten en verschillende natuurlijke personen vorderen de gedeeltelijke vernietiging van de wet van 16 oktober 2022 die voorziet in de oprichting van een Centraal register voor rechterlijke beslissingen met een intern en een extern luik, en die de regels met betrekking tot de wijze van bekendmaking van die beslissingen wijzigt.
Het Hof verwerpt, onder voorbehoud van twee interpretaties, een groot deel van de kritieken van de verzoekende partijen. Het vernietigt evenwel de wet van 16 oktober 2022 in zoverre ze rechters toelaat om in een bepaald geval de bekendmaking van de gepseudonimiseerde rechterlijke beslissing te verbieden of te beslissen dat bepaalde onderdelen van de motivering moeten worden weggelaten, zonder in een alternatieve wijze van openbaarmaking van de rechterlijke beslissingen te voorzien die de controle door het publiek mogelijk maakt.
Arrest nr. 5/2025
Het Hof vernietigt een deel van de Vlaamse decretale regeling inzake wonen in eigen streek en stelt twee prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie alvorens zich over andere bezwaren uit te spreken
Een Vlaams decreet van 23 juni 2023 maakt het mogelijk voor de gemeenten met de hoogste vastgoedprijzen (de zgn. « WIES-gemeenten ») om bij grotere verkavelingen of bouwprojecten een percentage bouwgronden of woningen voor te behouden aan minder kapitaalkrachtige inwoners. De regeling houdt in dat de grond of woning, gedurende een periode van negen maanden, uitsluitend mag worden overgedragen aan een persoon die aan een aantal voorwaarden beantwoordt, waaronder de voorwaarde dat de persoon in de tien voorgaande jaren minstens vijf jaar heeft gewoond in de WIES-gemeente zelf of in een aangrenzende Vlaamse gemeente. Het decreet voorziet daarnaast in een financiële tussenkomst door de WIES-gemeente. Tegen het decreet werden twee beroepen tot vernietiging ingesteld.
Het Hof oordeelt dat de regeling op zich verenigbaar is met de door de Europese Unie gewaarborgde fundamentele vrijheden. Het vernietigt evenwel de bepaling die een WIES?gemeente toelaat rekening te houden met de periode waarin de kandidaat-WIES-koper was ingeschreven in de bevolkingsregisters van een aangrenzende gemeente binnen het Vlaamse Gewest, maar niet in een aangrenzende gemeente binnen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Waalse Gewest. Ten slotte stelt het twee prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie: één over de verenigbaarheid van de financiële tussenkomst met de staatssteunregels en één over de mogelijkheid om de gevolgen van het bestreden decreet te handhaven. Het houdt de uitspraak hierover aan in afwachting van een antwoord op die vragen.
Arrest nr. 3/2025
Het Hof vernietigt de Brusselse ordonnantie die voor het metroproject Noord-Albert voorziet in een afwijkende procedure voor de vergunningsaanvraag voor de ontmanteling van het interieur van het Zuidpaleis, maar handhaaft de gevolgen ervan
Voor het metroproject Noord-Albert moeten tunnels worden aangelegd onder het Zuidpaleis. Voor de bouwtechniek die momenteel wordt overwogen, moet het interieur van het Paleis worden ontmanteld, wat aanvankelijk niet gepland was. Daartoe moet de MIVB een aanvullende vergunning krijgen. Opdat die eventuele aanvraag snel zou kunnen worden onderzocht, nam de Brusselse wetgever een ordonnantie die in een afwijkende procedure voor dat project voorziet. De vzw « Inter?Environnement Bruxelles » en de vzw « Atelier de Recherche et d’Action Urbaines » (ARAU) vorderen de vernietiging van die ordonnantie.
Het Hof oordeelt dat die ordonnantie niet moest worden voorafgegaan door een milieueffectbeoordeling en dat zij het recht op een gezond leefmilieu niet schendt. Volgens het Hof is die ordonnantie evenwel discriminerend. Immers, hoewel het betrokken project uitzonderlijke kenmerken vertoont, zijn die daarom nog niet uniek. Het Hof vernietigt bijgevolg de bestreden ordonnantie. Het Hof handhaaft evenwel de gevolgen ervan om geen bijkomende vertragingen te veroorzaken en rekening te houden met onder meer de zware gevolgen van de stopzetting van de werken en de budgettaire gevolgen.
Arrest nr. 158/2024
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van de bepalingen van het Vlaamse instrumentendecreet die de berekeningswijze van de planschadevergoeding wijzigen
Wanneer een perceel ten gevolge van een bestemmingswijziging niet langer voor bebouwing of verkaveling in aanmerking komt, lijdt de eigenaar ervan schade waarvoor hij een vergoeding kan krijgen (planschadevergoeding). Een Vlaams decreet van 26 mei 2023 wijzigt de berekeningswijze van die vergoeding. De wijziging heeft tot gevolg dat de eigenaars recht hebben op een ruimere vergoeding dan vroeger.
Meerdere milieuverenigingen vorderen de vernietiging van de bepalingen van het instrumentendecreet die de berekeningswijze van de planschadevergoeding wijzigen.
Het Hof oordeelt ten eerste dat de bestreden bepalingen niet kunnen worden gekwalificeerd als staatssteun en dat zij bijgevolg niet vooraf moesten worden aangemeld bij de Europese Commissie. Het Hof oordeelt daarnaast dat de bestreden bepalingen de standstill-verplichting inzake het recht op bescherming van een gezond leefmilieu niet schenden.
Het Hof verwerpt bijgevolg het beroep tot vernietiging.
Arrest nr. 156/2024
Het Hof verwerpt, onder voorbehoud van een interpretatie, het beroep tegen de nieuwe regeling waarbij in het administratief kortgeding voor de Raad van State een aangevoerd ernstig middel zich moet lenen voor een versnelde behandeling
Een vereniging en enkele particulieren vorderen de vernietiging van een bepaling van de wet van 11 juli 2023 waarbij voor de schorsing van administratieve handelingen en het bevelen van voorlopige maatregelen bijkomend wordt vereist dat het onderzoek van minstens één aangevoerd ernstig middel (een juridisch argument) zich moet lenen voor een versnelde behandeling.
Het Hof verwerpt het beroep onder voorbehoud van een interpretatie. Indien het ingevoerde bijkomende vereiste op een bepaalde manier wordt geïnterpreteerd, schendt het geenszins het recht op toegang tot de rechter, het recht op een effectief rechtsmiddel en de standstill-verplichting. Het is verder niet discriminerend dat het vereiste van toepassing is ongeacht of het middel van openbare orde is en ongeacht of het administratief dossier is neergelegd. Aangezien de nieuw regeling ook van toepassing is op kortgedingen die betrekking hebben op overheidsopdrachten, is er geen sprake van een verschil in behandeling. Tot slot oordeelt het Hof dat geen verplichting op het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) of het Grondwettelijk Hof wordt miskend.
Arrest nr. 155/2024
De mogelijkheid voor de Koning om tijdelijk af te wijken van de personeelskaders van de magistraten van de rechterlijke orde voldoet aan het wettigheidsbeginsel en doet geen afbreuk aan de onafhankelijkheid van de rechter
Een wet van 26 december 2022 laat de Koning toe om, onder bepaalde voorwaarden, tijdelijk af te wijken van het wettelijk bepaald aantal magistraten bij een rechtscollege of een parket. Hij kan het aantal magistraten bij het ene rechtscollege of parket verhogen en dat bij een ander rechtscollege of parket verlagen, op basis van de werklast van het ene en het andere. Twee vakbonden van magistraten vorderen de vernietiging van die maatregel.
Volgens het Hof bepaalt de bestreden bepaling de essentiële elementen van de maatregel en is zij voldoende precies, zodat zij voldoet aan het grondwettelijk beginsel dat die maatregel door de wetgever moet zijn geregeld. De regeling doet geen afbreuk aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, en kan op zich geen structurele overschrijding van de redelijke termijn veroorzaken. Het Hof oordeelt evenwel dat de afwijking slechts binnen bepaalde grenzen kan worden toegepast. In het bijzonder (1) moet het rechtscollege of het parket waarvan de personeelsformatie wordt verlaagd, altijd de eigen werklast kunnen opvangen, (2) is de afwijking tijdelijk en moet de werklast regelmatig opnieuw worden geëvalueerd, (3) mag de afwijking enkel worden gebruikt om conjuncturele – en geen structurele – problemen te verhelpen en (4) is de afwijking slechts mogelijk indien de personeelskaders volledig ingevuld zijn.
Arrest nr. 154/2024
Het Hof verwerpt grotendeels de beroepen tot vernietiging van de Brusselse ordonnantie waarbij de sector van de diensten voor individueel vervoer wordt hervormd
Bij een ordonnantie van 9 juni 2022 wordt de sector van de diensten voor individueel vervoer in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest hervormd. Die ordonnantie creëert een eengemaakte taxisector, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen standplaatstaxi’s, straattaxi’s en ceremoniële taxi’s, waarop verschillende regels van toepassing zijn. Er wordt in overgangsmaatregelen voorzien, met name voor de houders van een onder de vroegere wetgeving toegekende vergunning voor de exploitatie van traditionele taxidiensten.
Verschillende marktspelers vorderen de gedeeltelijke vernietiging van die ordonnantie.
Het Hof verwerpt grotendeels de bezwaren van de verzoekende partijen, in het bijzonder de bezwaren gericht tegen de onmogelijkheid voor rechtspersonen om een exploitatievergunning voor taxi’s te verkrijgen, de regels met betrekking tot de reserveringstussenpersonen en de overgangsmaatregelen. Het Hof oordeelt evenwel dat een samenwerkingsakkoord had moeten zijn gesloten tussen de drie gewesten met betrekking tot intergewestelijke ritten. Het vernietigt dus de bepaling van de ordonnantie in die mate, maar handhaaft de gevolgen ervan tot uiterlijk 30 juni 2027.
Arrest nr. 147/2024
Het Hof verwerpt de beroepen tegen de wet die een leeftijdsgrens van in beginsel 70 jaar en maximum 75 jaar invoert voor de uitoefening van het ambt van gerechtsdeurwaarder
Een wet van 26 december 2022 voert een leeftijdsgrens in voor de uitoefening van het ambt van gerechtsdeurwaarder. Die leeftijdsgrens bedraagt in beginsel 70 jaar en maximum 75 jaar. Bij wijze van overgangsregeling kunnen de gerechtsdeurwaarders die de leeftijdsgrens op 1 januari 2023 reeds hebben bereikt of binnen de drie daaropvolgende jaren bereiken, hun ambt blijven uitoefenen tot 1 januari 2026. Verschillende gerechtsdeurwaarders vorderen de vernietiging van die maatregelen.
Het Hof verwerpt de beroepen. Het oordeelt dat de verschillende kritieken tegen de leeftijdsgrens niet gegrond zijn. In het bijzonder is het verschil in behandeling op grond van leeftijd volgens het Hof verantwoord door het legitieme doel van de wetgever om het beroep sneller te verjongen, in het licht van de beperking van het aantal gerechtsdeurwaarders en hun specifieke opdracht. Volgens het Hof is de leeftijdsgrens een passende en noodzakelijke maatregel voor de verwezenlijking van dat doel. Het Hof oordeelt eveneens dat de overgangsregeling niet discriminerend is.
Arrest nr. 132/2024
Het Hof verwerpt het beroep tegen de Brusselse ordonnantie die het toegestane maximumniveau van de vermogensdichtheid van niet-ioniserende stralingen verhoogt om het gebruik van de 5G-technologie mogelijk te maken
Om het gebruik van de 5G-technologie mogelijk te maken, verhoogt een ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 2 maart 2023 het toegestane maximumniveau van de vermogensdichtheid van niet-ioniserende stralingen. Die ordonnantie bepaalt ook dat de betrokken normen niet van toepassing zijn in noodsituaties. Twee vzw’s en drie particulieren vorderen de vernietiging van beide maatregelen.
Het Hof verwerpt het beroep. Het is van oordeel dat de nieuwe normen noch het voorzorgsbeginsel, noch het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu schenden. Zij blijven immers ver onder de op internationaal en Europees niveau aanbevolen normen. Bovendien biedt de 5G-technologie die door die nieuwe normen mogelijk wordt gemaakt, tal van voordelen. Wat de afwijking in noodsituaties betreft, oordeelt het Hof dat die nieuwe maatregel het beschermingsniveau van het leefmilieu op aanzienlijke wijze vermindert. De afwijking is evenwel strikt beperkt en is erop gericht het in crisisgevallen mogelijk te maken de uitzendcapaciteit voor telecommunicatie onmiddellijk en maximaal te verhogen. Volgens het Hof is de aanzienlijke vermindering dan ook redelijk verantwoord.
Arrest nr. 130/2024
Het is grondwettig dat een vzw die een collectief belang verdedigt, in een procedure die beoogt snel een einde te maken aan een bestaande discriminatie enkel ter ondersteuning van het slachtoffer, en niet van de dader, kan optreden
De Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel heeft geoordeeld dat het studiereglement van de « Haute École Francisco Ferrer » discriminerend is in zoverre het studenten verbiedt om uiterlijke tekenen van een geloofs? of levensovertuiging te dragen. Verschillende vzw’s en particulieren hebben beroepen ingesteld tegen dat vonnis. In het kader van het onderzoek daarvan stelt de Rechtbank aan het Hof vragen over de bepalingen van het antidiscriminatiedecreet van de Franse Gemeenschap die de mogelijkheid regelen voor bepaalde rechtspersonen, zoals vzw’s, om in rechte te treden in het kader van een procedure die beoogt snel een einde te maken aan de discriminatie waarvan iemand het slachtoffer is.
Volgens het Hof zijn de betrokken bepalingen in overeenstemming met de bevoegdheidverdelende regels. Het is verder grondwettig dat een rechtspersoon die zich op een collectief belang beroept, in een dergelijke procedure, niet kan optreden ter ondersteuning of in plaats van de dader van de discriminatie, terwijl dat wel kan ten voordele van het slachtoffer. Het Hof verduidelijkt verder dat het betrokken decreet aan personen die zich op een persoonlijk belang beroepen niet de mogelijkheid geeft om in de voormelde procedure in rechte te treden om snel een einde te maken aan een discriminatie, wanneer zij niet beweren het slachtoffer of de dader van de discriminatie te zijn.
Arrest nr. 115/2024
Het Hof verwerpt gedeeltelijk de beroepen tegen de wetten die een beschermingsregeling voor klokkenluiders invoeren en stelt drie prejudiciële vragen aan het Hof van
Justitie van de EU alvorens de overige kritieken te beantwoorden
Enkele beroepsverenigingen en particulieren vorderen de vernietiging van de wetten van 28 november 2022 en 8 december 2022 die een regeling invoeren voor de bescherming van klokkenluiders in de private respectievelijk de publieke sector. Die wetten beogen de richtlijn (EU) 2019/1937 om te zetten.
Het Hof verwerpt een groot deel van de kritieken van de verzoekende partijen. Het oordeelt dat de wet van 28 november 2022 indien ze op een bepaalde manier wordt geïnterpreteerd, de bevoegdheidverdelende regels niet schendt. Het Hof oordeelt ook dat de wet van 8 december 2022 de bevoegdheden van de Koning niet miskent en ook geen ongrondwettige delegatie aan de Koning bevat. Voorts mocht de wetgever in de wetten meer domeinen opnemen dan waarin de richtlijn (EU) 2019/1937 voorziet. De wetgever heeft evenmin het beroepsgeheim van de advocaten miskend in zoverre de wetten op een bepaalde manier worden geïnterpreteerd. Vooraleer uitspraak te doen over het ontbreken van een uitzondering om te melden voor andere juridische beroepen die eveneens over een beroepsgeheim beschikken, stelt het Hof drie prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ). Het Hof zal uitspraak doen over die kritieken wanneer het HvJ die vragen heeft beantwoord.
Arrest nr. 107/2024
Het is ongrondwettig dat het verbod om schenkingen en legaten van een bewoner van een woonzorgcentrum te ontvangen enkel geldt voor de beheerders en het personeel van het woonzorgcentrum, maar niet voor het woonzorgcentrum zelf
Artikel 909, tweede lid, van het oud Burgerlijk Wetboek bevat een verbod voor beheerders en personeelsleden van een woonzorgcentrum om schenkingen en legaten van een bewoner van dat woonzorgcentrum te ontvangen. In antwoord op een prejudiciële vraag van het Hof van Beroep te Antwerpen, oordeelt het Hof dat het niet redelijk verantwoord is dat dit verbod niet geldt voor het woonzorgcentrum zelf. Volgens het Hof kunnen ook rechtspersonen, via hun wettelijke vertegenwoordigers, zichzelf voordeel verschaffen door misbruik te maken van de zorgrelaties, zodat het eveneens noodzakelijk is om de bewoners van woonzorgcentra tegen handelingen van het woonzorgcentrum zelf te beschermen. Het Hof stelt bijgevolg een schending vast van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
Om rechtsonzekerheid te vermijden, handhaaft het Hof de gevolgen ten aanzien van uitgevoerde schenkingen en legaten die afgesloten zijn en niet in rechte zijn betwist vóór de datum van uitspraak van dit arrest.
Arrest nr. 105/2024
Het Hof verwerpt de beroepen tegen de Brusselse ordonnantie die gemeenten toelaat een contract te sluiten waarin ze zich ertoe verbinden hun fiscaliteit met impact op de economie niet te verzwaren in ruil voor een gewestelijke toelage
De ordonnantie van 1 december 2022 heeft tot doel een fiscaal klimaat tot stand te brengen dat gunstig is voor de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Die ordonnantie maakt het de Brusselse gemeenten mogelijk om met het Gewest een overeenkomst te sluiten waarbij de gemeente zich, in ruil voor een toelage, in beginsel ertoe verbindt de gemeentelijke fiscaliteit die een impact heeft op de economische ontwikkeling niet te verzwaren. De gemeente Vorst en de stad Brussel vorderen de vernietiging van die ordonnantie.
Het Hof verwerpt de beroepen. Het Hof oordeelt dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wel degelijk bevoegd was om de bestreden ordonnantie aan te nemen en dat die ordonnantie het beginsel van de gemeentelijke autonomie niet schendt. Het Hof beklemtoont in het bijzonder dat de gemeenten niet verplicht zijn om dergelijke overeenkomsten te sluiten, in welk geval zij hun fiscale beleidsvrijheid volledig behouden. Het Hof oordeelt vervolgens dat de bestreden ordonnantie noch het rechtszekerheidsbeginsel, noch het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt.
Arrest nr. 102/2024
De wetsbepalingen die verhinderen dat het donorkind enige informatie over de donor van de geslachtscellen kan verkrijgen van het fertiliteitscentrum, zijn ongrondwettig
Twee wetsbepalingen verhinderen dat het fertiliteitscentrum enige informatie over de donor van geslachtscellen overmaakt aan het kind dat verwekt is met behulp van die gedoneerde cellen. De Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel vraagt het Hof of die bepalingen bestaanbaar zijn met het recht op de eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven.
Het Hof oordeelt dat die bepalingen ongrondwettig zijn doordat zij een absolute voorrang geven aan de belangen van de donor, ten nadele van de belangen van het verwekte kind. Zij ontnemen donorkinderen immers op absolute wijze iedere mogelijkheid om hun afkomst te achterhalen via het fertiliteitscentrum. Het Hof handhaaft evenwel de gevolgen van die bepalingen tot de inwerkingtreding van nieuwe wetgeving en uiterlijk tot en met 30 juni 2027.
Arrest nr. 99/2024
Het is discriminerend dat de verplichting om de sociale documenten in het kader van een faillissement kosteloos te verstrekken vóór 2023 enkel gold voor sociale secretariaten en niet voor niet-erkende sociale dienstverrichters
Wanneer een onderneming aangifte doet van haar faillissement, moet haar sociaal secretariaat bepaalde documenten over de werknemers kosteloos aan de curator bezorgen. Vóór een wet van 7 juni 2023 gold die verplichting niet voor de sociale dienstverrichters die geen erkende sociale secretariaten zijn. In een geschil waarop de vroegere regeling van toepassing is, staan de curatoren van een faillissement tegenover een sociaal secretariaat dat eist om te worden vergoed voor de betrokken documenten. Antwoordend op twee prejudiciële vragen van het Hof van Beroep te Bergen merkt het Grondwettelijk Hof op dat de verplichting tot kosteloze verstrekking beoogt de rechten van de werknemers te vrijwaren, het werk van de curator te vereenvoudigen en het risico op misbruik te voorkomen. Volgens het Hof is het discriminerend dat die verplichting vóór de wet van 7 juni 2023 niet ook gold voor de niet-erkende sociale dienstverrichters. Het Hof oordeelt bovendien dat het discriminerend is dat die verplichting enkel van toepassing is wanneer het faillissement werd geopend op aangifte en niet ook wanneer het werd geopend op dagvaarding.
Arrest nr. 97/2024
Het Hof verwerpt gedeeltelijk de beroepen tegen de nieuwe wet betreffende de elektronische communicatie en stelt verschillende prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU alvorens de overige kritieken te beantwoorden
Verschillende instellingen, verenigingen en particulieren vorderen de vernietiging van de nieuwe wet van 20 juli 2022 betreffende de bewaring van gegevens inzake elektronische communicatie. Die wet ligt in het verlengde van de wet van 29 mei 2016, die een gelijkaardig doel had en die door het Hof was vernietigd. De verzoekende partijen voeren aan dat verschillende aspecten van de nieuwe wet niet verenigbaar zijn met het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op de bescherming van persoonsgegevens.
Het Hof verwerpt een groot deel van die kritieken, rekening houdend met het door de wetgever opgestelde kader en de waarborgen waarin hij heeft voorzien. Wat betreft de communicatie die onder het beroepsgeheim valt, geeft het Hof aan dat de wet op een bepaalde manier moet worden geïnterpreteerd. Wat betreft de bewaring van verkeersgegevens en locatiegegevens, stelt het Hof meerdere prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ). Het Hof zal uitspraak doen over de overige kritieken wanneer het HvJ die vragen heeft beantwoord.
Arrest nr. 87/2024
Het is discriminerend dat de baten van zelfstandigen die, wegens een geschil, zijn ontvangen na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij betrekking hebben, niet onderworpen zijn aan een afzonderlijke aanslagvoet
Het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalt dat, wanneer een werknemer, wegens het bestaan van een geschil, een bezoldiging ontvangt na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop die bezoldiging betrekking heeft, die bezoldiging niet wordt toegevoegd aan de inkomsten van het jaar waarin de betaling heeft plaatsgevonden (wat fiscale meerkosten zou impliceren die voortvloeien uit het progressieve karakter van de belasting), maar wordt onderworpen aan een afzonderlijke aanslag. Een rechtscollege vraagt het Hof of het discriminerend is dat de zelfstandigen die zich in een soortgelijke situatie bevinden, niet het voordeel van dat mechanisme genieten.
Volgens het Hof is het niet redelijk verantwoord om de baten van zelfstandigen van dat mechanisme uit te sluiten wanneer de betalingsachterstand het gevolg is van een geschil en niet aan hen toe te schrijven valt. Die baten moeten bijgevolg aan een afzonderlijke aanslag worden onderworpen.
Arrest nr. 84/2024
Het Hof verwerpt het beroep tegen de Brusselse ordonnantie die de sector van de ouderenvoorzieningen hervormt, voor zover het bezoekrecht van de ambtenaren van Iriscare op een bepaalde manier wordt geïnterpreteerd
Een ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) van 15 december 2022 hervormt de Brusselse sector van de ouderenvoorzieningen (rusthuizen, woningen voor ouderen, enz.). De vzw Femarbel vordert de vernietiging van verschillende bepalingen van die ordonnantie.
Het Hof verwerpt het beroep. Het Hof is van oordeel dat de GGC wel degelijk bevoegd was om de bestreden ordonnantie aan te nemen. Volgens het Hof moet het recht dat ambtenaren van Iriscare hebben om de ouderenvoorzieningen te bezoeken, zo worden geïnterpreteerd dat het recht op eerbiediging van het privéleven en de onschendbaarheid van de woning worden gewaarborgd. Daarom mag een bewoond lokaal enkel worden bezocht met toestemming van de bewoner. Gaat het daarentegen om een beroepslokaal, dan kan het lokaal worden bezocht met toestemming van de beheerder, of zonder diens toestemming indien verschillende voorwaarden worden nageleefd. Ten slotte oordeelt het Hof dat de wijzigingen van het stelsel van vergunningen om een ouderenvoorziening te kunnen uitbaten, de vrijheid van ondernemen niet schenden en niet discriminerend zijn.
Arrest nr. 67/2024
Het Hof stelt meerdere prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over het plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten
De wet van 16 december 2022 voorziet in een tijdelijk plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten. Dat mechanisme heeft tot doel de elektriciteitsbedrijven die aanzienlijke winsten hebben gemaakt als gevolg van de energiecrisis en de prijsstijgingen sinds begin 2022, te doen bijdragen en dit ter ondersteuning van de huishoudens die de gevolgen daarvan dragen. De wetgever beoogt met die wet de verordening (EU) 2022/1854 gedeeltelijk uit te voeren. Verschillende elektriciteitsproducenten en een aantal sectorfederaties vorderen de vernietiging van die wet.
Om ten gronde verder uitspraak te kunnen doen over de kritieken die in de beroepen zijn geformuleerd, stelt het Hof eerst vijftien prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Arrest nr. 62/2024
Het is discriminerend dat gewezen wettelijk samenwonenden, bij de beëindiging van de samenwoning, geen mechanisme van preferentiële toewijzing van de gezinswoning genieten zoals dat wel bestaat voor ex-echtgenoten bij een echtscheiding en dat het slachtoffer van partnergeweld de prioritaire toewijzing van de gezinswoning niet geniet indien het openbaar ministerie de procedure « bemiddeling en maatregelen » heeft toegepast en indien die procedure met succes is afgerond
In geval van echtscheiding kunnen de ex-echtgenoten om de preferentiële toewijzing van de gezinswoning verzoeken. De rechter doet uitspraak over dat verzoek op grond van ieders belangen. Bovendien moet de gezinswoning bij voorrang worden toegewezen aan de ex-echtgenoot die het slachtoffer is van partnergeweld indien de andere echtgenoot schuldig werd bevonden bij een definitieve strafrechtelijke beslissing. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over het gebrek aan een soortgelijke regeling voor gewezen wettelijk samenwonenden. Het krijgt ook een vraag over de onmogelijkheid, voor de ex-echtgenoot of gewezen wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van partnergeweld, om het recht op de prioritaire toewijzing van de gezinswoning te genieten indien het openbaar ministerie de procedure « bemiddeling en maatregelen » heeft toegepast en indien die procedure met succes is afgerond.
Volgens het Hof is het niet redelijk verantwoord dat de gewezen wettelijk samenwonenden niet om de preferentiële toewijzing van de gezinswoning kunnen verzoeken bij de beëindiging van de wettelijke samenwoning. Het staat aan de wetgever om in een dergelijke regeling te voorzien, maar in de tussentijd moet de op de ex-echtgenoten toepasselijke regeling naar analogie worden toegepast op de gewezen wettelijk samenwonenden. Bovendien is het niet redelijk verantwoord dat de ex-echtgenoot of gewezen wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van partnergeweld, de prioritaire toewijzing van de gezinswoning niet kan genieten indien het openbaar ministerie de procedure « bemiddeling en maatregelen » heeft toegepast en indien die procedure met succes is afgerond.
Arrest nr. 59/2024
Het Hof verwerpt het beroep tegen de Brusselse ordonnantie die de indexering van de handelshuurprijzen heeft beperkt gedurende een jaar te rekenen vanaf 22 december 2022
Om de handelshuurders te ondersteunen in het kader van de economische crisis veroorzaakt door de oorlog in Oekraïne, heeft de Brusselse wetgever voorzien in een maatregel tot beperking van de indexering van de handelshuurprijzen die gedurende een jaar van toepassing was, te rekenen vanaf 22 december 2022. Het Nationaal Eigenaars en Mede-eigenaars Syndicaat, de Beroepsvereniging van de Vastgoedsector en twee handelshuurders vorderen de vernietiging van die maatregel.
Het Hof verwerpt het beroep. Het Hof oordeelt dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wel degelijk bevoegd was om de bestreden maatregel aan te nemen. Het Hof beslist verder dat het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie niet is geschonden. De Brusselse wetgever kon redelijkerwijs aannemen dat de inkomsten van de handelshuurders door de buitengewone stijging van de inflatie meer werden geraakt dan die van de verhuurders. Volgens het Hof bewerkstelligt de bestreden maatregel een billijk evenwicht tussen de verhuurders en de huurders.
Arrest nr. 53/2024
Het is discriminerend dat de pachter met een vóór 2020 gesloten mondelinge pachtovereenkomst niet de gedwongen opschriftstelling ervan kan vorderen, waardoor zijn pachtovereenkomst dreigt te worden beëindigd bij verkoop van de grond
Sedert de inwerkingtreding van het Waalse decreet van 2 mei 2019 kan, bij de verkoop van een reeds minstens gedurende één jaar in gebruik genomen verpachte grond, de koper een louter mondelinge pachtovereenkomst beëindigen indien hij van een ernstige reden doet blijken en mits een opzegging van zes maanden. Daardoor ontstaat een verschil in behandeling van pachters met een mondelinge pachtovereenkomst naargelang die na of voor de hervorming werd gesloten. De eerstgenoemden kunnen een vaste datum aan hun overeenkomst laten toekennen door een vordering tot gedwongen opschriftstelling in te stellen waardoor hun mondelinge overeenkomst in een schriftelijke wordt omgezet, terwijl de laatstgenoemden dat niet kunnen en dus het risico lopen dat zij opzegging met een termijn van zes maanden krijgen.
Volgens het Hof is het redelijk verantwoord dat de mogelijkheid om de gedwongen opschriftstelling te vorderen enkel van toepassing is op de overeenkomsten die na de inwerkingtreding van het decreet worden gesloten. Het feit dat de koper de pacht kan beëindigen via de opzegging van zes maanden, heeft evenwel onevenredige gevolgen voor de pachter voor wie het onmogelijk was om, vóór de verkoop, aan de pachtovereenkomst een vaste datum toe te kennen. Het bestreden decreet is dus ongrondwettig, in zoverre het de pachters met een mondelinge overeenkomst gesloten vóór de inwerkingtreding van het decreet belet gebruik te maken van de vordering tot gedwongen opschriftstelling om een vaste datum aan hun pachtovereenkomst toe te kennen.
Arrest nr. 52/2024
Het Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging van de wetsbepaling die de inkomsten die betrekking hebben op computerprogramma’s uitsluit van de specifieke fiscale regeling voor auteursrechten
Softwareontwikkelaars en IT-ondernemingen vorderen de vernietiging van een bepaling van een programmawet van 26 december 2022 waarbij de wetgever het toepassingsgebied van de fiscale regeling voor auteursrechten beperkt.
Het Hof merkt allereerst op dat de bestreden bepaling de inkomsten die betrekking hebben op computerprogramma’s inderdaad uitsluit van de fiscale regeling voor auteursrechten. Het Hof is evenwel van oordeel dat die uitsluiting redelijk verantwoord is. In fiscale zaken beschikt de wetgever immers over een ruime beoordelingsvrijheid. Bovendien heeft de wetgever die regeling willen voorbehouden voor de inkomsten die op onregelmatige en wisselvallige wijze worden verkregen. De wetgever kon redelijkerwijs aannemen dat er een risico van onzekerheid en wisselvalligheden bestaan voor de inkomsten van de auteurs van werken van letterkunde en kunst, en niet - of in veel mindere mate - voor de inkomsten van de ontwikkelaars van computerprogramma’s. Het Hof verwerpt bijgevolg de beroepen tot vernietiging.
Arrest nr. 46/2024
Het Hof stelt negen prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de tijdelijke solidariteitsbijdrage van de oliesector
De wet van 16 december 2022 voorziet in een tijdelijke solidariteitsbijdrage van de oliesector die tot doel heeft om de energiebedrijven die hebben geprofiteerd van overwinsten als gevolg van de energiecrisis en de prijsstijgingen sinds begin 2022, te doen bijdragen en dit ter ondersteuning van de huishoudens die de gevolgen daarvan dragen. De wetgever beoogt met die wet de verordening (EU) 2022/1854 gedeeltelijk uit te voeren. Vijf vennootschappen vorderen de vernietiging van die wet.
Het Hof oordeelt dat de tijdelijke solidariteitsbijdrage de bevoegdheidverdelende regels niet schendt. Om ten gronde verder uitspraak te kunnen doen, stelt het Hof eerst negen prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Arrest nr. 44/2024
Het Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging van de wetsbepaling die zorgverleners verbiedt om ereloonsupplementen aan te rekenen voor ambulante zorg aan patiënten die recht hebben op een verhoogde tegemoetkoming
Bij het Hof worden meerdere beroepen tot vernietiging van artikel 22 van de wet van 29 november 2022 ingesteld. Die wetsbepaling verbiedt zorgverleners om ereloonsupplementen aan te rekenen bij het verstrekken van ambulante zorg aan patiënten die recht hebben op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming.
Het Hof oordeelt dat het niet discriminerend is dat het bestreden verbod zowel van toepassing is op de geconventioneerde zorgverleners als op de niet?geconventioneerde zorgverleners. Het verbod doet verder geen afbreuk aan het recht op therapeutische vrijheid, de vrije keuze van de beroepsbeoefenaar, de arbeidsvoorwaarden van de zorgverleners en het recht op een kwalitatieve zorgverstrekking van patiënten die recht hebben op een verhoogde verzekeringstegemoetkoming. Het bestreden verbod eerbiedigt ook de vrijheid van vestiging, de vrijheid van ondernemen en het vrij verrichten van diensten, die door het recht van de Europese Unie worden gewaarborgd. Het Hof stelt ten slotte vast dat de wetgever wel degelijk is overgegaan tot een evenredigheidsbeoordeling, zoals voorgeschreven door een Europese richtlijn.
Het Hof verwerpt derhalve de beroepen.
Arrest nr. 42/2024
Het is discriminerend dat, wanneer een procedure van collectieve schuldenregeling is geopend, de schuldeiser die een pand heeft op contanten of effecten, dat pand los van die procedure voor hemzelf te gelde mag maken
In het kader van een collectieve schuldenregeling wil een schuldeiser (een bank) een pand op contanten en effecten in zijn voordeel omzetten. De Arbeidsrechtbank stelt vast dat die schuldeiser dat op grond van een wet van 2004 betreffende financiële zekerheden kan doen zonder daarvoor een beroep op de rechter te moeten doen en buiten de procedure van collectieve schuldenregeling om. De Rechtbank wil van het Hof vernemen of op die manier aan die schuldeiser een discriminerend voordeel wordt toegekend ten opzichte van de andere schuldeisers die wel worden geraakt door de procedure van collectieve schuldenregeling, waaronder ook schuldeisers die een gewoon pand hebben.
Het Hof oordeelt dat het verschil in behandeling dat daardoor wordt gecreëerd tussen schuldeisers in het kader van een procedure van collectieve schuldenregeling niet redelijk verantwoord is. Het enkele feit dat een pand betrekking heeft op effecten of contanten kan dit verschil in behandeling niet verantwoorden. Bovendien kan het ontbreken van een voorafgaande rechterlijke controle het doel van de collectieve schuldenregeling ondermijnen.
Arrest nr. 35/2024
Ingevolge de schorsing van een wetsbepaling over de organisatie van de Europese verkiezingen zijn de 16- en 17-jarigen verplicht om deel te nemen aan de stemming
Op grond van de wet van 25 december 2023 mogen 16- en 17-jarigen deelnemen aan de verkiezing van de in België aan te duiden leden van het Europees Parlement zonder dat zij zich daarvoor voorafgaandelijk moeten inschrijven. Zij zijn evenwel niet verplicht om deel te nemen aan de stemming en kunnen niet worden gesanctioneerd indien zij niet deelnemen. Een meerderjarige Belg die zich beroept op zijn hoedanigheid van kiezer, vordert de schorsing van de bepaling van die wet die alleen meerderjarigen verplicht om deel te nemen aan de stemming, op straffe van een sanctie.
Het Hof oordeelt dat het verschil in behandeling van de kiezers naargelang zij meerderjarig of minderjarig zijn, niet lijkt te zijn verantwoord door dwingende motieven van algemeen belang. Het nadeel dat zou ontstaan indien de Europese verkiezingen van 9 juni 2024 op een ongrondwettige basis worden georganiseerd, is volgens het Hof ernstig en kan niet worden hersteld door een latere vernietiging. Daarentegen brengt de schorsing van de bestreden bepaling de organisatie van de nakende verkiezing van het Europees Parlement niet in het gedrang. Het Hof schorst bijgevolg de bepaling van de wet van 25 december 2023 die alleen meerderjarigen verplicht om te gaan stemmen voor de Europese verkiezingen. Ingevolge de schorsing zijn ook de 16- en 17-jarigen verplicht om te gaan stemmen voor de Europese verkiezingen en kunnen zij worden gesanctioneerd indien zij niet gaan stemmen.
Arrest nr. 32/2024
Het Hof verwerpt, behalve op één punt, het beroep tot vernietiging van het Vlaamse decreet dat de indexatie van de huurprijzen beperkt om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten
Bij het Hof wordt een beroep tot vernietiging van het Vlaamse decreet van 3 oktober 2022 ingesteld. Dat decreet bevat twee maatregelen die de mogelijkheid beperken om de huurprijzen te indexeren van woningen zonder energieprestatiecertificaat of met een energieprestatiecertificaat (EPC) D, E of F. Gedurende één jaar (van 1 oktober 2022 tot en met 30 september 2023) wordt de indexeringsmogelijkheid voor huurwoningen met energiepeil D beperkt tot 50 %, terwijl voor huurwoningen met energiepeil E of F en voor huurwoningen waarvan het energiepeil niet bekend is, elke indexering van de huur wordt uitgesloten. Daarnaast wordt, Vanaf 1 oktober 2023, voor al die woningen bij de indexatie een correctiefactor toegepast ter bescherming van de huurder.
Het Hof vernietigt artikel 2 van het decreet van 3 oktober 2022 wegens schending van het beginsel van gelijkheid en niet?discriminatie, in zoverre die bepaling het decreet niet toepast op huurovereenkomsten voor de huisvesting van studenten met een langere duur dan één jaar of die achtereenvolgens met dezelfde huurder worden gesloten. Het Hof verwerpt de overige kritieken.
Arrest nr. 28/2024
Het is grondwettig dat een persoon met buitenlandse nationaliteit in België slechts kan worden vervolgd voor verkrachting van een Belg in het buitenland indien hij in België wordt aangetroffen
Een Belgisch onderdaan heeft tegen een persoon met de Franse nationaliteit een klacht met burgerlijke partijstelling ingediend bij een onderzoeksrechter in België wegens beweerde feiten van verkrachting, die allen zouden zijn gepleegd in het buitenland. Het openbaar ministerie verzoekt om de burgerlijke partijstelling onontvankelijk te verklaren omdat uitsluitend voor de misdrijven gijzeling, doodslag, moord, oudermoord, kindermoord, vergiftiging en roofmoord niet is vereist dat de verdachte in België wordt gevonden, terwijl dat voor het misdrijf verkrachting wel vereist is. De raadkamer van de Rechtbank van eerste aanleg vraagt of het ongrondwettig is dat voor de vervolging wegens het misdrijf verkrachting de aanwezigheid van de verdachte in België vereist is indien de feiten tegen een Belg zijn gepleegd in het buitenland.
Het Hof oordeelt dat die voorwaarde grondwettig is. De wetgever kon volgens het Hof redelijkerwijze van oordeel zijn dat de rechtsmacht van de Belgische strafrechtscolleges voor feiten gepleegd in het buitenland wanneer de verdachte niet in België kan worden gevonden, gelet op het uitzonderlijk karakter ervan, moest worden beperkt tot de misdrijven gijzeling, doodslag, moord, oudermoord, kindermoord, vergiftiging en roofmoord.
Arrest nr. 25/2024
Het Hof verwerpt het beroep tegen de wet die de apothekers ertoe machtigt om onder bepaalde voorwaarden het COVID-19-vaccin voor te schrijven en toe te dienen
De wet van 28 februari 2022 machtigt de officina-apothekers ertoe om onder bepaalde voorwaarden het COVID-19-vaccin voor te schrijven en toe te dienen. De Belgische Vereniging van Artsensyndicaten (BVAS) vordert de vernietiging van die machtiging.
Volgens het Hof wordt het recht op bescherming van de gezondheid, gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet, niet in aanzienlijke mate verminderd. Het Hof beklemtoont onder meer dat de apothekers enkel ertoe worden gemachtigd tegen COVID-19 te vaccineren, op voorwaarde dat zij met succes een specifieke opleiding hebben gevolgd. Bovendien gaan apothekers om met geneesmiddelen en vereisen hun opdrachten hiervoor een expertise. Aangezien de apotheken over een ruimte moeten beschikken waarin een vertrouwelijk gesprek kan worden gevoerd met de patiënt, is de vertrouwelijkheid van de vaccinatie gewaarborgd. Ten slotte zijn het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en het recht op eerbiediging van het privéleven evenmin geschonden.
Arrest nr. 21/2024
Het is niet ongrondwettig dat de gedeeltelijke vrijstelling van de doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid enkel geldt wanneer de ploegen zowel qua inhoud als qua omvang hetzelfde werk doen
De ondernemingen waarin ploegen- of nachtarbeid wordt verricht genieten een gedeeltelijke vrijstelling van de doorstorting van de bedrijfsvoorheffing.
Aan het Hof wordt gevraagd of die vrijstelling het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt, in zoverre enkel ondernemingen waarin de ploegen hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang, de vrijstelling kunnen genieten, terwijl ondernemingen waarin de omvang van het werk van de ploegen varieert volgens piek- en daluren en de ondernemingen waarin de omvang van het werk van de ploegen vergelijkbaar maar niet hetzelfde is, uitgesloten worden van de vrijstelling.
Volgens het Hof is de voorwaarde dat de ploegen dezelfde omvang van werk moeten verrichten pertinent ten aanzien van de doelstellingen van de wetgever om, enerzijds, te voorkomen dat werkgevers louter omwille van het fiscale voordeel hun arbeidsorganisatie zouden ombuigen naar arbeid verricht in ploegen en, anderzijds, de kostprijs van de maatregel binnen bepaalde perken te houden. Gelet op de ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever, is de voormelde maatregel niet discriminerend.
Arrest nr. 19/2024
Het is redelijk verantwoord dat het gemeenteraadslid dat werd uitgesloten van zijn politieke fractie, wordt geacht nog steeds deel uit te maken van zijn oorspronkelijke politieke fractie met het oog op de aanwijzing van de burgemeester
In het Waalse Gewest wordt het Belgische gemeenteraadslid dat bij de verkiezingen de meeste voorkeurstemmen heeft verkregen binnen de politieke fractie die de meeste stemmen heeft behaald onder de politieke fracties van het meerderheidspact, aangewezen als burgemeester.
Op 9 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Verviers een constructieve motie van wantrouwen aangenomen tegen het gemeentecollege. Voor de Raad van State betwist de gewezen voorzitter van het OCMW dat Muriel Targnion in die motie wordt aangewezen als burgemeester. Hij voert aan dat zij, aangezien zij van haar politieke fractie werd uitgesloten, niet meer in aanmerking kwam voor de aanwijzing als burgemeester. De Raad van State vraagt het Hof of het discriminerend is dat het raadslid dat van zijn politieke fractie werd uitgesloten, nog steeds wordt geacht tot die politieke fractie te behoren, wat tot gevolg heeft dat het als burgemeester kan worden aangewezen.
Het Hof merkt op dat de decreetgever de aanwijzing van de burgemeester niet heeft willen laten afhangen van eventuele onenigheid binnen een politieke fractie en dat de decreetgever de rol van de kiezer bij de aanwijzing van de burgemeester heeft willen versterken. Volgens het Hof is het, ten aanzien van die doelstellingen, redelijk verantwoord dat, om de burgemeester aan te wijzen, het gemeenteraadslid dat ontslag heeft genomen uit zijn politieke fractie of ervan werd uitgesloten, wordt geacht nog steeds deel uit te maken van zijn oorspronkelijke politieke fractie.
Arrest nr. 14/2024
Het Hof vernietigt de Waalse bepalingen die een nieuwe categorie van beschermde afnemers voor energie invoeren, omdat zij inbreuk maken op de federale bevoegdheid in het kader van het sociaal prijsbeleid inzake energie
Bij het decreet van het Waalse Gewest van 22 september 2022 wordt een nieuwe categorie van beschermde afnemers ingevoerd. Die kunnen de levering van elektriciteit en van gas genieten tegen het sociaal tarief dat door de federale overheid is vastgesteld. Die beschermde afnemers zijn onder meer de slachtoffers van de overstromingen van juli 2021 en de personen van wie het beroepsinkomen is getroffen door COVID?19 of door de crisis van de energieprijzen. De vzw « Federatie van de Belgische Elektriciteits? en Gasbedrijven » (FEBEG) vordert de vernietiging van die nieuwe regeling.
Het Hof vernietigt de bestreden bepalingen wegens schending van de bevoegdheidverdelende regels. Die bepalingen maken inbreuk op de federale bevoegdheid in het kader van het sociaal prijsbeleid inzake energie en die inbreuk kan niet worden verantwoord op grond van de techniek van de impliciete bevoegdheden. Het Hof verwerpt bovendien het verzoek van de Waalse Regering om de gevolgen van de vernietigde bepalingen te handhaven.
Arrest nr. 12/2024
Het is grondwettig dat de kwijtschelding van restschulden na faillissement, voor de echtgenoot van de gefailleerde, beperkt is tot schulden die betrekking hebben op de beroepsactiviteiten van de gefailleerde
Twee echtgenoten die samen meerdere consumentenkredieten hebben afgesloten, zijn gedagvaard tot betaling van openstaande schulden. Na de dagvaarding is een van de echtgenoten evenwel failliet verklaard en zijn zijn restschulden bij de sluiting van het faillissement kwijtgescholden. De Rechtbank van eerste aanleg stelt vast dat de gefailleerde echtgenoot bevrijd is van de schulden uit de consumentenkredieten, maar dat hetzelfde krachtens artikel XX.174, derde lid, van het Wetboek van economisch recht niet geldt voor de echtgenoot van de gefailleerde. Voor die laatste is de kwijtschelding beperkt tot de schulden die betrekking hebben op de beroepsactiviteiten van de gefailleerde. De Rechtbank vraagt of die bepaling het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt.
Het Hof oordeelt dat die bepaling grondwettig is. Ofschoon aan de gefailleerde een nieuwe start wordt gewaarborgd, is het redelijk verantwoord dat de maatregel niet zover gaat dat de echtgenoot van de gefailleerde wordt bevrijd van elke schuld die samen met de gefailleerde is aangegaan. Het feit dat de echtgenoot van de gefailleerde reeds wordt bevrijd van sommige schulden, maakt dat de beperking van de omvang van de kwijtschelding geen onevenredige gevolgen heeft.
Arrest nr. 8/2024
Het is niet ongrondwettig dat de Vlaamse Codex Wonen de toekenning van een sociale huurwoning afhankelijk maakt van voorwaarden inzake bezit van onroerend goed die door de Vlaamse Regering nader worden bepaald
Artikel 6.21 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 bepaalt dat de huurder van een sociale huurwoning, om aanspraak te kunnen blijven maken op een sociale huurwoning, tijdens de hele duur van de huurovereenkomst moet voldoen aan « de voorwaarden inzake onroerend bezit » die de Vlaamse Regering vaststelt.
Het Hof wordt ondervraagd over de grondwettigheid van die decretale bepaling, in zoverre zij een onderscheid instelt tussen de huurder die een onroerend goed verwerft met geërfd, geleend of gespaard geld en een huurder die gelden van dezelfde oorsprong niet gebruikt om een onroerend goed te verwerven. Volgens het Hof steunt dat verschil in behandeling op een pertinent criterium van onderscheid, aangezien het bezit van een onroerend goed in beginsel toelaat het recht op wonen eenvoudiger op eigen kracht te realiseren door dat goed zelf te bewonen of de middelen die het onroerend goed kan genereren, aan te wenden voor een woning op de private markt. Bijgevolg schendt de voormelde bepaling de ingeroepen grondwetsbepalingen niet.
Arrest nr. 5/2024
Het Hof schorst een Waalse bepaling die, in het kader van het afvalstoffenbeleid, het begrip van producent onderworpen aan de regeling van uitgebreide verantwoordelijkheid voor het beheer van de afvalfase van zijn producten definieert
Bij het decreet van het Waalse Gewest van 9 maart 2023 wordt het systeem van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid hervormd (dit is het systeem in het kader waarvan de producenten verantwoordelijkheid nemen voor het beheer van de afvalfase van de levenscyclus van een product). Recupel, Bebat, Recytyre, een vennootschap die een fabriek exploiteert waar bepaalde afvalstoffen worden gesorteerd en verschillende verenigingen van producenten vorderen de vernietiging en de schorsing van meerdere bepalingen van dat decreet. De vordering tot schorsing is gericht tegen de bepaling die de definitie bepaalt van het begrip van producent onderworpen aan de regeling van uitgebreide verantwoordelijkheid.
Het Hof oordeelt dat de bestreden bepaling gelijkaardig is aan de Waalse wetsbepalingen die werden vernietigd bij de arresten nrs. 37/2018 en 163/2020. Zij heeft immers hetzelfde onderwerp, namelijk het definiëren van het begrip producent. Bovendien is zij aangetast door hetzelfde grondwettigheidsgebrek : zij werd aangenomen zonder voorafgaand overleg met de andere gewesten. Bijgevolg schorst het Hof de bestreden bepaling. Het Hof moet zich binnen de drie maanden uitspreken over het beroep tot vernietiging.
Arrest nr. 4/2024
Het Hof vernietigt aspecten van de federale, Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving tot omzetting van de DAC 6-richtlijn over de meldingsplicht voor bepaalde grensoverschrijdende fiscale constructies
De DAC 6-richtlijn voert een meldingsplicht in voor agressieve grensoverschrijdende fiscale constructies. De meldingsplicht rust in de eerste plaats op de intermediairs (dat zijn personen die betrokken zijn bij het opstellen of de implementatie van die constructies) of, in de tweede plaats, op de belastingplichtigen. Bij de vier arresten van vandaag vernietigt het Hof verschillende aspecten van de federale, Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving tot omzetting van die richtlijn. Het Hof vernietigt : (1) in de Franse Gemeenschaps- en Waalse wetgeving : de bepalingen die een meldingsplicht met terugwerkende kracht opleggen, (2) in de Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving : de onmogelijkheid voor een intermediair die aan een strafrechtelijk gesanctioneerd beroepsgeheim is gehouden om zich op het beroepsgeheim te beroepen wat betreft de verplichting tot periodieke melding van marktklare constructies en (3) in de federale, Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving : de verplichting voor een advocaat-intermediair die het beroepsgeheim inroept, om een andere intermediair die geen cliënt is, te informeren. Ten slotte gaat het Hof nog niet in op andere bezwaren, in afwachting van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Arrest nr. 3/2024
Het Hof vernietigt aspecten van de federale, Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving tot omzetting van de DAC 6-richtlijn over de meldingsplicht voor bepaalde grensoverschrijdende fiscale constructies
De DAC 6-richtlijn voert een meldingsplicht in voor agressieve grensoverschrijdende fiscale constructies. De meldingsplicht rust in de eerste plaats op de intermediairs (dat zijn personen die betrokken zijn bij het opstellen of de implementatie van die constructies) of, in de tweede plaats, op de belastingplichtigen. Bij de vier arresten van vandaag vernietigt het Hof verschillende aspecten van de federale, Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving tot omzetting van die richtlijn. Het Hof vernietigt : (1) in de Franse Gemeenschaps- en Waalse wetgeving : de bepalingen die een meldingsplicht met terugwerkende kracht opleggen, (2) in de Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving : de onmogelijkheid voor een intermediair die aan een strafrechtelijk gesanctioneerd beroepsgeheim is gehouden om zich op het beroepsgeheim te beroepen wat betreft de verplichting tot periodieke melding van marktklare constructies en (3) in de federale, Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving : de verplichting voor een advocaat-intermediair die het beroepsgeheim inroept, om een andere intermediair die geen cliënt is, te informeren. Ten slotte gaat het Hof nog niet in op andere bezwaren, in afwachting van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Arrest nr. 2/2024
Het Hof vernietigt aspecten van de federale, Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving tot omzetting van de DAC 6-richtlijn over de meldingsplicht voor bepaalde grensoverschrijdende fiscale constructies
De DAC 6-richtlijn voert een meldingsplicht in voor agressieve grensoverschrijdende fiscale constructies. De meldingsplicht rust in de eerste plaats op de intermediairs (dat zijn personen die betrokken zijn bij het opstellen of de implementatie van die constructies) of, in de tweede plaats, op de belastingplichtigen. Bij de vier arresten van vandaag vernietigt het Hof verschillende aspecten van de federale, Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving tot omzetting van die richtlijn. Het Hof vernietigt : (1) in de Franse Gemeenschaps- en Waalse wetgeving : de bepalingen die een meldingsplicht met terugwerkende kracht opleggen, (2) in de Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving : de onmogelijkheid voor een intermediair die aan een strafrechtelijk gesanctioneerd beroepsgeheim is gehouden om zich op het beroepsgeheim te beroepen wat betreft de verplichting tot periodieke melding van marktklare constructies en (3) in de federale, Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving : de verplichting voor een advocaat-intermediair die het beroepsgeheim inroept, om een andere intermediair die geen cliënt is, te informeren. Ten slotte gaat het Hof nog niet in op andere bezwaren, in afwachting van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Arrest nr. 1/2024
Het Hof vernietigt aspecten van de federale, Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving tot omzetting van de DAC 6-richtlijn over de meldingsplicht voor bepaalde grensoverschrijdende fiscale constructies
De DAC 6-richtlijn voert een meldingsplicht in voor agressieve grensoverschrijdende fiscale constructies. De meldingsplicht rust in de eerste plaats op de intermediairs (dat zijn personen die betrokken zijn bij het opstellen of de implementatie van die constructies) of, in de tweede plaats, op de belastingplichtigen. Bij de vier arresten van vandaag vernietigt het Hof verschillende aspecten van de federale, Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving tot omzetting van die richtlijn. Het Hof vernietigt : (1) in de Franse Gemeenschaps- en Waalse wetgeving : de bepalingen die een meldingsplicht met terugwerkende kracht opleggen, (2) in de Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving : de onmogelijkheid voor een intermediair die aan een strafrechtelijk gesanctioneerd beroepsgeheim is gehouden om zich op het beroepsgeheim te beroepen wat betreft de verplichting tot periodieke melding van marktklare constructies en (3) in de federale, Franse Gemeenschaps-, Waalse en Brusselse wetgeving : de verplichting voor een advocaat-intermediair die het beroepsgeheim inroept, om een andere intermediair die geen cliënt is, te informeren. Ten slotte gaat het Hof nog niet in op andere bezwaren, in afwachting van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Arrest nr. 172/2023
Het is discriminerend dat in Brussel de vermindering van de kinderbijslag met 10 euro van toepassing is op de kinderen die zijn overgegaan naar de nieuwe - minder gunstige - kinderbijslagregeling bij een wijziging van bijslagtrekkende
In Brussel bepaalt een ordonnantie van 25 april 2019 dat bij de inwerkingtreding ervan op 1 januari 2020 de bijslagtrekkenden van de kinderbijslag het bedrag blijven ontvangen berekend op basis van de vroegere regeling als het hoger is dan het bedrag vastgesteld bij de ordonnantie. Wanneer de bijslagtrekkende later wijzigt, is evenwel het bedrag vastgesteld bij de ordonnantie van toepassing. Bovendien geldt een vermindering van het basisbedrag van de kinderbijslag met 10 euro tot en met 31 december 2025 voor de kinderen die zijn geboren vóór 1 januari 2020.
Aan het Hof wordt een vraag gesteld over het feit dat die vermindering met 10 euro niet alleen van toepassing is op de kinderen die vanaf 1 januari 2020 zijn overgegaan naar de nieuwe regeling (omdat die voor hen gunstiger is dan de vroegere regeling), maar ook op de kinderen die zijn overgegaan naar de nieuwe regeling ingevolge een wijziging van bijslagtrekkende en voor wie de nieuwe regeling minder gunstig is. Volgens het Hof is het niet redelijk verantwoord dat de vermindering met 10 euro ook voor die kinderen geldt, aangezien ze reeds een vermindering van hun kinderbijslagbedrag ondergaan wegens hun overgang naar de nieuwe regeling.
Arrest nr. 171/2023
De wetsbepaling die bepaalt dat het bedrag van de werkloosheidsuitkering kan verschillen naargelang de werkloze alleen woont of samenwoont met een andere persoon, is grondwettig
Een bepaling van de besluitwet van 28 december 1944 « betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders » machtigt de Koning ertoe verschillende bedragen van de werkloosheidsuitkeringen vast te stellen naargelang een werkloze alleen woont of samenwoont met een andere persoon. In het kader van een geschil tussen twee werklozen en de RVA vraagt het Arbeidshof te Luik aan het Hof of die bepaling bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en met het recht op de eerbiediging van het privé? en gezinsleven, in zoverre zij tot gevolg heeft dat de samenwonende werklozen lagere uitkeringen ontvangen dan de alleenstaande werklozen.
Het Hof oordeelt dat het verschil in behandeling redelijk verantwoord is door het doel van de wetgever om rekening te houden met het feit dat er verschillende behoeften en lasten bestaan voor de werklozen naargelang van de gezinssamenstelling. Bovendien brengt de machtiging aan de Koning op zich geen onevenredige gevolgen teweeg voor de werklozen, aangezien de wetgever, door het criterium van de gezinssamenstelling aan te wenden, de evenredigheid heeft willen waarborgen tussen het bedrag van de ontvangen uitkering en de behoeften van de gerechtigden, rekening houdend met de verschillende samenlevingsvormen.
Volgens het Hof staat het voor het overige aan het Arbeidshof om na te gaan of het feit dat door de Koning concreet wordt bepaald hoe de uitkering van de samenwonende werkloze moet worden berekend, bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en met het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven.
Arrest nr. 165/2023
Het Hof verwerpt de beroepen tegen de wet van 28 maart 2022 die een taks op het vertrek van passagiers vanaf een Belgische luchthaven invoert
Bij de wet van 28 maart 2022 wordt een taks op het vertrek van passagiers vanaf een Belgische luchthaven ingevoerd. Het bedrag ervan (2 tot 10 euro per passagier) is het hoogst wanneer de eindbestemming op minder dan 500 km is gelegen, om aan te zetten tot het gebruik van minder vervuilende vervoermiddelen dan het vliegtuig. Er wordt in verschillende vrijstellingen voorzien, onder andere voor passagiers die via een Belgische luchthaven vliegen voor een tussenlanding of een aansluitende vlucht. Ryanair, de Belgische Federatie voor Luchtvaart en twee piloten van privévliegtuigen vorderen de vernietiging van die taks.
Het Hof verwerpt de beroepen. Het oordeelt dat de federale wetgever wel degelijk bevoegd was om de bestreden taks aan te nemen. Het Hof is vervolgens van oordeel dat het beginsel van gelijkheid en niet?discriminatie en artikel 15 van het Verdrag van Chicago niet zijn geschonden. De vrijstelling voor transitpassagiers in het bijzonder wordt redelijk verantwoord door het doel van de wetgever om de concurrentiepositie van de Belgische luchthavens als knooppunt van het internationale luchtverkeer te vrijwaren. Ten slotte oordeelt het Hof dat de bestreden wet een billijk evenwicht tot stand brengt tussen de vrijheid van ondernemen en het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu.
Arrest nr. 161/2023
Het is ongrondwettig dat het openbaar ministerie na uitvoerbaarverklaring van een bevel tot betalen voor een verkeersmisdrijf, de overtreder nog kan dagvaarden voor de strafrechter
Twee personen die ervan worden verdacht een of meerdere verkeersmisdrijven te hebben gepleegd, zijn door het openbaar ministerie gedagvaard voor een politierechtbank nadat het openbaar ministerie hen eerst overeenkomstig artikel 65/1 van de Wegverkeerswet een bevel tot betalen had gegeven. De politierechtbank vraagt of die bepaling het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en het beginsel non bis in idem schendt in de interpretatie dat het openbaar ministerie na afgifte van een bevel tot betalen nog mag overgaan tot de dagvaarding.
Het Hof oordeelt dat die bepaling ongrondwettig is in zoverre zij niet erin voorziet dat de uitvoerbaarverklaring van het bevel tot betalen door het openbaar ministerie de strafvordering doet vervallen. In afwachting van het optreden van de wetgever, moet de rechter de vordering van het openbaar ministerie onontvankelijk verklaren indien hij vaststelt dat het openbaar ministerie heeft gedagvaard nadat het bevel tot betalen uitvoerbaar is verklaard. Het openbaar ministerie is evenwel niet verplicht om het bevel tot betalen uitvoerbaar te verklaren indien de overtreder niet betaalt binnen de termijn en ook geen beroep instelt. Het openbaar ministerie kan er in dat geval ook voor kiezen om het bevel tot betalen niet uitvoerbaar te verklaren en de overtreder te dagvaarden voor de strafrechter.
Arrest nr. 159/2023
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van het verbod op de verkoop van tabaksproducten via automaten
Bij het Hof wordt een beroep tot vernietiging van de wet van 29 november 2022 ingesteld. Die wet voert vanaf 9 december 2023 een verbod op de verkoop van tabaksproducten via automatische distributieapparaten in. Op het verbod geldt een uitzondering voor de semi-geautomatiseerde verkoop van tabaksproducten in de detailhandel zoals supermarkten, op voorwaarde dat er een leeftijdscontrole aan de kassa wordt uitgevoerd en dat de tabaksproducten uit het zicht werden gehaald.
Het Hof is van oordeel dat een dergelijk verbod redelijk verantwoord is, gelet op de aanzienlijke risico’s voor de volksgezondheid die gepaard gaan met een ruime beschikbaarheid van tabaksproducten, alsook op de aantrekkingskracht en het laagdrempelig karakter van tabaksautomaten. Het Hof oordeelt daarnaast dat het verschil in behandeling tussen de exploitanten van tabaksautomaten naargelang het gaat om horecazaken of supermarkten eveneens redelijk verantwoord is. Volgens het Hof is het aannemelijk dat het risico om in verleiding te komen tabaksproducten aan te kopen en te gebruiken groter is in horecazaken, zodat de wetgever in de eerste plaats die verkooppunten mocht viseren. Het Hof verwerpt bijgevolg het beroep.
Arrest nr. 154/2023
Het Hof vernietigt de verplichting voor casino’s, speelautomatenhallen en wedkantoren om een foto van de speler te nemen en vernietigt ook de bewaringstermijn van 10 jaar voor de overige gegevens van de speler
Casino’s, speelautomatenhallen en wedkantoren zijn verplicht om een afschrift van het identiteitsbewijs van de speler te bewaren en om een toegangsregister met bepaalde persoonlijke informatie over de speler bij te houden. Bij de wet van 30 juli 2022 wordt daaraan de verplichting toegevoegd om bij elk bezoek een foto van de speler te nemen en te bewaren. Bij die wet wordt de bewaringstermijn van de gegevens van het toegangsregister en van het afschrift van het identiteitsbewijs ook vastgesteld op 10 jaar. Een vennootschap die actief is in de sector van de weddenschappen, vordert de vernietiging ervan.
Het Hof oordeelt dat het, rekening houdend met de andere maatregelen die het risico op identiteitsfraude door uitgesloten spelers verminderen, onevenredig is om een foto van alle spelers te nemen en te bewaren. Het Hof vernietigt die verplichting. Vervolgens merkt het Hof op dat het toegangsregister tot doel heeft de Kansspelcommissie in staat te stellen de correcte toepassing van het EPIS?systeem te controleren (dit is het systeem dat de betrokken kansspelinrichtingen moeten raadplegen om na te gaan of aan de persoon geen spelverbod werd opgelegd). Aangezien de verjaringstermijn voor de betrokken inbreuken 5 jaar bedraagt, gaat de bewaringstermijn van 10 jaar verder dan wat noodzakelijk is voor het nagestreefde doel. Het Hof vernietigt die bewaringstermijn.
Arrest nr. 153/2023
De beslissing van het openbaar ministerie om, bij dringende noodzakelijkheid, een kind buiten zijn leefomgeving te plaatsen, moet ten laatste aflopen op het einde van de eerste dag volgend op die waarop de maatregel is genomen
Het decreet van de Franse Gemeenschap van 23 juni 2022 bepaalt dat bij dringende noodzakelijkheid, het openbaar ministerie een kind tijdelijk buiten zijn leefomgeving kan plaatsen wanneer dat kind ernstig gevaar loopt. De maatregel duurt tot het einde van de daaropvolgende werkdag. De « Ordre des barreaux francophones et germanophone » vordert de vernietiging van die maatregel.
Het Hof oordeelt dat het grondwettig is dat een dergelijke plaatsingsmaatregel kan worden genomen door het openbaar ministerie, en niet door een rechter. De bedoeling van de decreetgever om de aangelegenheid van hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming te « dejudicialiseren » terwijl de administratieve wachtdienst niet de hele periode omvat waarin het openbaar ministerie de plaatsingsmaatregel kan nemen, verantwoordt echter niet dat die maatregel duurt tot het einde van de eerste werkdag volgend op de aanneming ervan. Het Hof vernietigt dan ook het woorddeel « werk » in de bestreden bepalingen, zodat de plaatsingsmaatregel uiterlijk op het einde van de eerste dag volgend op die waarop de maatregel is genomen, afloopt.
Arrest nr. 147/2023
Het Hof verwerpt het beroep tegen het Waalse decreet dat de uitvoering van vonnissen tot uithuiszetting heeft opgeschort van 1 november 2022 tot 15 maart 2023
Het decreet van het Waalse Gewest van 22 december 2022 heeft de uitvoering van gerechtelijke en administratieve beslissingen tot uithuiszetting opgeschort van 1 november 2022 tot 15 maart 2023. Een vereniging die de belangen van eigenaars verdedigt en verschillende betrokken verhuurders verzoeken het Hof die maatregel te vernietigen.
Volgens het Hof mocht de Waalse decreetgever de bestreden maatregel nemen in het kader van zijn bevoegdheid inzake huisvesting. Een tijdelijk uitstel, in uitzonderlijke omstandigheden, van de uitvoering van vonnissen tot uithuiszetting doet geen afbreuk aan het grondbeginsel volgens hetwelk de vonnissen alleen kunnen worden gewijzigd na de aanwending van een rechtsmiddel. Het Hof oordeelt tevens dat de bestreden maatregel in een uitzonderlijke context (crisis van de energieprijzen en zeer sterke inflatie) verantwoord is door het doel dat erin bestaat de meest kwetsbare personen te beschermen tegen het verlies van hun huisvesting gedurende de koudste maanden van het jaar. De huurprijzen of een overeenstemmende vergoeding blijven overigens gedurende de opschorting verschuldigd. Ten slotte zal het aan de gewone rechter toekomen om te bepalen of, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van elk geval, aan de eigenaar een vergoeding moet worden toegekend op grond van het beginsel van de gelijkheid van de burgers voor de openbare lasten.
Arrest nr. 134/2023
Het Hof verwerpt het beroep tegen de Brusselse ordonnantie van 17 maart 2022 die de regeling over slimme elektriciteits? en gasmeters wijzigt
De ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 17 maart 2022 wijzigt de bepalingen over slimme elektriciteits? en gasmeters. Wanneer in de plaatsing van een slimme meter wordt voorzien, is de gebruiker in beginsel verplicht die te aanvaarden. De Brusselse Regering kan evenwel in een uitzondering op die verplichting voorzien voor de personen voor wie een blootstelling aan elektromagnetische velden voortgebracht door een slimme meter een naar behoren geobjectiveerd gezondheidsrisico vormt. Twee verenigingen en drie particulieren vorderen de vernietiging van die bepalingen.
Het Hof verwerpt het beroep. De Brusselse wetgever heeft rekening gehouden met het arrest nr. 162/2020, waarbij het Hof heeft geoordeeld dat het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu vereist dat een afdoende regeling in het leven wordt geroepen die elektrogevoelige personen beschermt. Volgens het Hof zijn de bestreden bepalingen niet discriminerend en schenden zij het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu niet.
Arrest nr. 131/2023
Het Hof vernietigt gedeeltelijk de wet die het meedelen van passagiersgegevens verplicht, en acht die wet voor het overige verenigbaar met de Grondwet en met het EU recht voor zover zij op een bepaalde manier wordt geïnterpreteerd
Het Hof heeft tien prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) in het kader van het onderzoek van het beroep tot vernietiging dat is ingesteld door de « Ligue des droits humains » tegen de wet die het meedelen van passagiersgegevens verplicht.
Het HvJ heeft het PNR?systeem (« Passenger Name Record »?systeem), waarop de bestreden wet berust, geldig verklaard wat het beginsel ervan betreft, met verschillende voorbehouden van interpretatie.
Ingevolge dat arrest van het HvJ is het Hof van oordeel dat het verantwoord is dat het PNR?systeem van toepassing is op alle passagiers, maar dat de verwerking van de PNR?gegevens enkel mogelijk is voor de bestrijding van terrorisme en ernstige vormen van criminaliteit, in verband met het betrokken vervoer. Het Hof verklaart verschillende bestreden bepalingen (oprichting van de gegevensbank, pre?screening, bewaartermijn van de gegevens) geldig, met voorbehouden van interpretatie. Het Hof vernietigt andere maatregelen, zoals de mogelijkheid voor de procureur des Konings en voor de inlichtingen? en veiligheidsdiensten om toegang te krijgen tot de gegevens. In afwachting van een optreden van de wetgever is de Gegevensbeschermingsautoriteit bevoegd om een dergelijke toegang toe te staan. Het Hof vernietigt ook de bepalingen die de verwerking van de API?gegevens (« Advanced Passenger Information »?gegevens) in één enkele databank met de PNR?gegevens regelen.
Arrest nr. 129/2023
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van het Vlaamse decreet dat de uitrol en het beheer van digitale watermeters regelt
Een Vlaams decreet van 15 juli 2022 regelt de uitrol en het beheer van digitale watermeters. Vijf natuurlijke personen vorderen de gedeeltelijke vernietiging van dat decreet omdat het de abonnees blootstelt aan de elektromagnetische straling van de draadloze digitale watermeter.
Het decreet verplicht de installatie van digitale watermeters terwijl er alleen draadloze digitale watermeters beschikbaar zijn. Volgens het Hof schendt het decreet het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu niet. Het Hof preciseert wel, op grond van de machtiging die het decreet geeft, dat de Vlaamse Regering ertoe is gehouden om, van zodra watermeters beschikbaar zouden zijn die via bekabeling communiceren, te voorzien in een recht voor de abonnees om te kiezen voor de plaatsing van een dergelijke digitale watermeter. Onder voorbehoud van die precisering, verwerpt het Hof het beroep.
Arrest nr. 116/2023
De wet tot uitbreiding van het stemrecht voor de verkiezingen voor het Europees Parlement tot 16- en 17-jarigen is ongrondwettig, in zoverre zij de uitoefening van dat stemrecht afhankelijk maakt van een voorafgaande registratieplicht
De wet van 1 juni 2022 voert voor de 16- en 17-jarigen de mogelijkheid in om te stemmen voor de verkiezing van de in België te verkiezen leden van het Europees Parlement. Om te kunnen stemmen moeten die jongeren evenwel vragen om op de kiezerslijst te worden ingeschreven. Een meerderjarige Belg die zich beroept op zijn hoedanigheid van kiezer vordert de vernietiging van die wet.
Het Hof is van oordeel dat de wetgever, in het licht van de doelstelling van democratische vernieuwing en binnen de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid het stemrecht voor die verkiezingen kon uitbreiden tot 16- en 17-jarigen. Volgens het Hof is het evenwel niet redelijk verantwoord om voor de 16- en 17-jarige Belgen de uitoefening van dat stemrecht afhankelijk te maken van de vereiste om een aanvraag in te dienen om ingeschreven te worden op de kiezerslijst. Het Hof vernietigt bijgevolg de wet van 1 juni 2022 in zoverre zij in een dergelijke verplichting voorziet. Het verwerpt het beroep voor het overige.
Arrest nr. 115/2023
Het is ongrondwettig dat de verplichte inburgeraars worden uitgesloten van de vrijstellingen, verminderingen en terugbetaling van het inschrijvingsgeld voor het vormingspakket Nederlands tweede taal
Het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 24 juni 2022 bepaalt nieuwe regels over het vormingspakket Nederlands tweede taal (NT2) van het inburgeringstraject. Het voert voor bepaalde vormingscentra de verplichting in om een gestandaardiseerde taaltest te organiseren en voorziet in een inschrijvingsgeld voor die opleiding, met mogelijkheid van vrijstelling, vermindering of terugbetaling ervan. Verschillende organisaties en de voorzitter van een vakvereniging vragen de vernietiging van een aantal bepalingen.
Het Hof oordeelt dat de verplichting tot organisatie van de taaltest en de verplichting om uitsluitend aan de geslaagden voor die test een certificaat af te geven, geen inbreuk op de actieve vrijheid van onderwijs vormen. Hoewel het Hof in beginsel ook geen probleem heeft met de afschaffing van een vrijstelling, vermindering of terugbetaling, is het evenwel discriminerend die modaliteiten af te schaffen voor de meerderjarige verplichte inburgeraars, terwijl de vrijwillige inburgeraars en andere cursisten wel nog van die sociale correcties kunnen genieten. Het Hof wijst er in dat verband op dat zowel de verplichte als de vrijwillige inburgeraars zich in een precaire sociaaleconomische situatie kunnen bevinden. Het verschil in behandeling tussen die twee categorieën van personen is dan ook niet redelijk verantwoord, en dit des te minder nu hieruit een indirecte discriminatie op grond van nationaliteit voortvloeit, gelet op het feit dat een veel hoger percentage van vreemdelingen ertoe gehouden is een integratietraject te volgen. De betrokken artikelen worden bijgevolg vernietigd.
Arrest nr. 114/2023
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van het decreet dat de strafmaten voor inbreuken op de Dierenwelzijnswet in het Vlaamse Gewest verhoogt en uniformiseert
Het decreet van het Vlaamse Gewest van 4 februari 2022 voorziet in een verhoging en een gelijkschakeling van de strafmaten voor inbreuken op de Dierenwelzijnswet. Voor al die inbreuken bedraagt de strafmaat voortaan een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en/of een geldboete van 52 euro tot 100 000 euro (te verhogen met opdeciemen).
Vier belangenverenigingen in sectoren die onder de Dierenwelzijnswet vallen en een erkende hondenkweekster vorderen de vernietiging van dat decreet.
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging. Volgens het Hof schendt het decreet het rechtszekerheids- en evenredigheidsbeginsel niet. In het licht van het gewijzigd maatschappelijk normbesef over dierenwelzijn kon de decreetgever opteren voor een uniforme en verhoogde strafmaat voor inbreuken op de Dierenwelzijnswet. Verder vindt het Hof het bestreden decreet verenigbaar met de vrijheid van handel en nijverheid en met het vrij verkeer van goederen. Ten slotte stelt het Hof dat het bestreden decreet, voor zover de strafverzwaring ook van toepassing is bij inbreuken op het verbod om valse informatie te verspreiden of bedrieglijke publiciteit te voeren voor de verkoop van dieren, geenszins de vrijheid van meningsuiting schendt.
Arrest nr. 113/2023
Het Vlaamse decreet over de erkenning van lokale geloofsgemeenschappen is met uitzondering van de bepalingen die buitenlandse financiering en ondersteuning beperken, grondwettig
Een Vlaams decreet van 22 oktober 2021 voert een nieuw erkennings- , toezichts- en sanctiekader in voor lokale geloofsgemeenschappen. Vier vzw’s en de provincie Antwerpen vorderen de gehele respectievelijk gedeeltelijke vernietiging van dat decreet.
Het Hof verwerpt de grondwettigheidsbezwaren tegen de meeste bepalingen. Dat geldt evenwel niet voor de bepalingen van het decreet op grond waarvan de lokale geloofsgemeenschap en het bestuur van de eredienst geen buitenlandse financiering of ondersteuning mogen ontvangen die afbreuk doet aan hun onafhankelijkheid en geen bedienaars van de eredienst of vervangers mogen hebben die rechtstreeks of onrechtreeks bezoldigd zijn door een buitenlandse overheid. Volgens het Hof zijn die bepalingen strijdig met de vrijheid van godsdienst en eredienst, zodat zij worden vernietigd.
Arrest nr. 112/2023
Het Hof vernietigt verschillende wijzigingen van het decretale kader met betrekking tot de Vlaamse sociale bescherming
Verschillende personen vorderen voor het Hof de vernietiging van een aantal bepalingen van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 juni 2021 dat het decreet van 18 mei 2018 over de Vlaamse sociale bescherming wijzigt.
Het Hof vernietigt vooreerst de bepaling waarbij de verblijfsduurvoorwaarde wordt opgetrokken van vijf naar tien jaar en waarbij het voldoen aan de inburgeringsplicht als bijkomende voorwaarde wordt ingevoerd om het zorgbudget toegekend te krijgen. Het Hof vernietigt verder de bepaling waarbij een verblijfsduurvoorwaarde van vijf jaar en het voldoen aan de inburgeringsplicht als voorwaarden worden ingevoerd om de sociaal gecorrigeerde zorgpremie toegekend te krijgen. Volgens het Hof verminderen die voorwaarden het recht op sociale zekerheid op een aanzienlijke wijze, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.
Het Hof vernietigt tevens de regeling inzake de vrijstelling van de dossiertaks voor het instellen van een administratief beroep, in zoverre zij sommige categorieën van personen die recht hebben op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering volledig vrijstelt van de dossiertaks terwijl zij de andere categorieën slechts gedeeltelijk vrijstelt. Het Hof oordeelt dat de dossiertaks volledig moet worden terugbetaald wanneer de arbeidsrechtbank oordeelt dat het administratief beroep ten onrechte als ongegrond werd afgewezen. Volgens het Hof zijn die regelingen discriminerend.
Het Hof verwerpt het beroep voor het overige.
Arrest nr. 111/2023
Het Hof vernietigt, wegens schending van het beroepsgeheim van advocaten, aspecten van het Vlaamse decreet dat een meldingsplicht invoert met betrekking tot agressieve fiscale constructies
Het decreet van het Vlaamse Gewest van 26 juni 2020 voert, ter omzetting van een Europese richtlijn, een verplichting in voor intermediairs om agressieve grensoverschrijdende fiscale constructies te melden aan de bevoegde autoriteit. Tegen dat decreet worden twee beroepen tot vernietiging ingesteld.
Het Hof vernietigt de bepalingen van dat decreet 1) in zoverre het een advocaat-intermediair belet om zich te beroepen op het beroepsgeheim wat betreft de verplichting tot periodieke melding van marktklare constructies en 2) in zoverre het een advocaat-intermediair verplicht om een andere intermediair die niet zijn cliënt is, te informeren. Het Hof verwerpt daarentegen de kritiek tegen de mogelijkheid voor de belastingplichtige om de advocaat-intermediair toe te staan om de meldingsplicht te vervullen. Ten slotte houdt het Hof de uitspraak aan over de andere bezwaren tegen het decreet van 26 juni 2020 in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie op verschillende prejudiciële vragen die het in een eerder arrest heeft gesteld.
Arrest nr. 105/2023
De wijzigingen van de regels inzake de organisatie van de Brusselse elektriciteitsmarkt doen geen afbreuk aan de bevoegdheden en de onafhankelijkheid van de Brusselse regulerende instantie voor energie (BRUGEL)
De Brusselse regulerende instantie voor energie, BRUGEL, verzoekt het Hof om verschillende bepalingen te vernietigen van de Brusselse ordonnantie van 17 maart 2022, die de wetgeving over de organisatie van de elektriciteits- en gasmarkt wijzigt. Volgens BRUGEL zou die ordonnantie afbreuk doen aan zijn onafhankelijkheid en aan de bevoegdheden die hem bij de richtlijn (EU) 2019/944 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit worden toegekend.
BRUGEL bekritiseert de verplichting die de ordonnantie hem oplegt om de tariefmethodologie zo uit te werken dat aan de distributienetbeheerder een voldoende stabiel rendement wordt gewaarborgd. Volgens het Hof beperkt die maatregel de mogelijkheid van BRUGEL om de tariefmethodologie te kiezen niet op een zodanige wijze dat hij afbreuk doet aan zijn onafhankelijkheid en aan zijn exclusieve tariefbevoegdheid. BRUGEL betwist daarnaast ook dat de bestreden ordonnantie hem niet de mogelijkheid biedt te eisen dat het ontwerp van ontwikkelingsplan van de netbeheerder wordt gewijzigd en dat zij hem niet de bevoegdheid verleent om dat plan goed te keuren. Het Hof merkt evenwel op dat de richtlijn (EU) 2019/944 de Brusselse ordonnantiegever niet verplicht om dergelijke bevoegdheden aan BRUGEL toe te wijzen. Het Hof verwerpt dus het beroep tot vernietiging.
Arrest nr. 102/2023
Het Hof verwerpt het beroep tegen het Waalse decreet over de verwerking van water dat wordt afgevoerd om een groeve of een mijn in droge toestand te exploiteren (bemalingswater)
In 2021 nam de Waalse decreetgever een decreet aan over de verwerking van bemalingswater, dit is water dat wordt afgevoerd om een groeve of een mijn in droge toestand te exploiteren. De verwerking bestaat erin een gedeelte van het bemalingswater te recupereren, te behandelen en af te voeren naar het openbaar distributienet. Het decreet heeft ook tot doel de regeling inzake financiële bijdragen van de voornaamste betrokkenen van de watersector te verduidelijken en aan te vullen. De abdij van Rochefort vordert de vernietiging van verschillende bepalingen van het decreet.
Het Hof verwerpt het beroep. Wat de belastingen op waterwinning betreft, oordeelt het Hof dat de gunstigere regeling voor de steengroeven niet discriminerend is en geen staatssteun vormt. Het Hof oordeelt verder dat de overgangsbepaling die van toepassing is op de vergunningen voor projecten voor verwerking van bemalingswater die zijn verleend vóór de inwerkingtreding van het decreet, grondwettig is.
Arrest nr. 92/2023
Het Hof vernietigt meerdere bepalingen van het Vlaamse decreet van 9 juli 2021 die het sociaal huurstelsel wijzigen
Het Vlaamse decreet van 9 juli 2021 « houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen » hervormt onder meer het sociale huurstelsel. Acht vzw’s vorderen de gedeeltelijke vernietiging van dat decreet. Zij voeren verschillende grieven aan tegen een aantal aspecten van de hervorming.
Het Hof acht verschillende grieven gegrond. Het Hof vernietigt vooreerst de maatregel waarbij sociale woonbeleidsconvenanten (die voor de realisatie van sociale woningen recht geven op financiering door het Vlaamse Gewest) enkel kunnen worden afgesloten in gemeenten waar het aantal gerealiseerde en de geplande sociale huurwoningen, ten opzichte van het aantal huishoudens in de gemeente, niet meer bedraagt dan 15 %. Verder acht het Hof het ongrondwettig dat de huurder, van wie de huurovereenkomst door een rechterlijke tussenkomst is beëindigd wegens ernstige overlast of ernstige verwaarlozing van de sociale woning, zich drie jaar niet meer opnieuw kan inschrijven op de wachtlijst. Tot slot vernietigt het Hof een aantal bepalingen die betrekking hebben op de gegevensverwerking, omdat geen advies is gevraagd aan een daartoe bevoegde toezichthoudende autoriteit. Die regeling wordt wel gehandhaafd tot de inwerkingtreding van een regeling die voldoet aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming en uiterlijk tot en met 31 december 2023. De grieven met betrekking tot andere maatregelen werden verworpen. De verhoging van de taalkennisvereiste voor huurders van een sociale woning en de verplichting voor de huurder om zich in te schrijven bij de VDAB worden grondwettig beoordeeld.
Arrest nr. 89/2023
Het is grondwettig dat de naam van het minderjarige kind slechts gewijzigd kan worden met instemming van beide ouders, wanneer de afstamming van de ene ouder wordt vastgesteld na de afstamming van de andere ouder
De biologische vaders van twee minderjarige kinderen treden elk in rechte op om hun vaderschap te laten vaststellen. De Rechtbank willigt die vorderingen in. In de twee zaken vraagt de biologische vader ook dat de naam van het kind, welke die van de moeder is, wordt gewijzigd, wat de moeder weigert. De Rechtbank merkt op dat de vaststelling van een tweede afstammingsband na de eerste geen wijziging van de naam van het kind met zich meebrengt, tenzij de ouders het daarover eens zijn. De Rechtbank vraagt aan het Hof of die regel grondwettig is.
Het Hof oordeelt dat het, rekening houdend met het belang van het kind en het sociale nut van de onveranderlijkheid van de naam, verantwoord is dat de naam van het kind slechts gewijzigd kan worden met instemming van beide ouders, wanneer de afstamming van moederszijde en die van vaderszijde achtereenvolgens zijn vastgesteld. Bovendien acht het Hof het verschil in behandeling niet discriminerend naargelang de afstamming van vaderszijde wordt vastgesteld na de afstamming van moederszijde (bij gebrek aan overeenstemming tussen de ouders behoudt het kind de naam van de moeder) of de afstamming van vaderszijde wordt gewijzigd naar aanleiding van een vordering tot betwisting van en tot onderzoek naar het vaderschap (bij gebrek aan overeenstemming tussen de ouders draagt het kind als nieuwe naam de dubbele naam).
Arrest nr. 87/2023
Het Hof verwerpt het beroep tegen de nieuwe btw-vrijstellingsregeling voor medische verzorging buiten het ziekenhuis
Verschillende gezondheidszorgbeoefenaars en hun beroepsverenigingen vorderen de vernietiging van de nieuwe btw-vrijstellingsregeling voor de medische verzorging die buiten een ziekenhuisopname wordt verstrekt. Volgens hen bepaalt de wetgeving niet of de medische verzorging door chiropractors en osteopaten van btw is vrijgesteld. Bovendien bekritiseren zij de btw-vrijstelling die de zorgverleners die niet het voorwerp van een wettelijk kader uitmaken, onder bepaalde voorwaarden genieten.
Het Hof merkt op dat de btw-vrijstelling automatisch wordt toegepast op de beoefenaars die zijn bedoeld in de wet van 10 mei 2015 (artsen, tandartsen, apothekers, kinesitherapeuten, verpleegkundigen, vroedvrouwen, hulpverleners?ambulanciers, klinisch psychologen, klinisch orthopedagogen en paramedische beroepen) en in de wet van 29 april 1999 (homeopaten, chiropractors, osteopaten en acupuncturisten). De zorgverleners die niet in die twee wetten worden beoogd, moeten aan twee grondvoorwaarden voldoen om de btw-vrijstelling te genieten : beschikken over een certificaat van een erkende instelling en de noodzakelijke kwalificaties hebben om kwaliteitsvolle medische verzorging te verlenen die soortgelijk is aan die van de beoefenaars bedoeld in de twee voormelde wetten. Volgens het Hof wordt de draagwijdte van de btw-vrijstelling dan ook voldoende afgebakend. Het Hof verwerpt het beroep.
Arrest nr. 86/2023
De wetsbepaling die droogteschade aan een woning beschouwt als schade veroorzaakt door een aardverschuiving of een grondverzakking waartegen de brandverzekeraar dekking moet verlenen, is grondwettig
Verschillende verzekeraars en Assuralia verzoeken het Hof om artikel 2 van de wet van 29 oktober 2021 te vernietigen, in hoofdzaak wegens de terugwerkende kracht ervan. Die bepaling verduidelijkt dat een inkrimping van de bodem als gevolg van droogte een aardverschuiving of een grondverzakking vormt in de zin van artikel 124, § 1, d), van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen die de brandverzekeraar moet dekken.
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging. Het Hof oordeelt dat de bestreden bepaling een interpretatieve bepaling is die een einde wil stellen aan de rechtsonzekerheid die voortvloeit uit het voormelde artikel 124, § 1, d). Sommige verzekeraars interpreteerden die bepaling zo dat een inkrimping van de bodem als gevolg van droogte niet als een aardverschuiving of een grondverzakking kon worden beschouwd. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 124, § 1, d), van de wet van 4 april 2014 blijkt volgens het Hof dat de wetgever steeds de bedoeling heeft gehad om ook dekking te verlenen voor een inkrimping van de bodem als gevolg van droogte, zodat de terugwerkende kracht van de bestreden bepaling verantwoord is.
Arrest nr. 85/2023
Het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juni 2021, dat territoriale polen creëert om de inclusie van leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon onderwijs te versterken, is op twee punten discriminerend
Bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juni 2021 worden lokale structuren (“territoriale polen”) opgericht om de inclusie van leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon onderwijs te versterken. De koepelvereniging van het katholiek onderwijs SeGEC en de vzw « Inclusion » vorderen de vernietiging van verschillende bepalingen van dat decreet.
Het Hof is van oordeel dat het niet redelijk verantwoord is dat de territoriale polen die onder de verantwoordelijkheid zijn geplaatst van een « hoofdschool » die tot het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs behoort, met betrekking tot hun werking een aanzienlijkere financiering genieten dan de territoriale polen waarvan de hoofdschool behoort tot een ander onderwijsnet. Het Hof is eveneens van oordeel dat het discriminerend is dat de territoriale polen een aanzienlijkere financiering krijgen voor leerlingen met een sensomotorische handicap, ten nadele van leerlingen met een verstandelijke handicap. Het Hof vernietigt dus de betrokken bepalingen van het decreet van 17 juni 2021. Het handhaaft evenwel de gevolgen ervan tot het einde van het schooljaar 2025?2026, om de decreetgever de tijd te laten om nieuwe bepalingen aan te nemen.
Arrest nr. 84/2023
Met uitzondering van de machtiging verleend aan het Informatieveiligheidscomité om de mededeling van gegevens aan derden toe te staan, is de wetgeving over de verwerking van de COVID-19-vaccinatiegegevens grondwettig
Het samenwerkingsakkoord van 12 maart 2021 bepaalt dat de vaccinatiegegevens van de personen gevaccineerd tegen COVID-19 worden geregistreerd in de gegevensbank Vaccinnet. Iemand vordert de vernietiging van de wettelijke regelingen waarbij instemming wordt verleend met dat samenwerkingsakkoord. Volgens die persoon schendt het samenwerkingsakkoord het recht op eerbiediging van het privéleven, het recht op bescherming van persoonsgegevens en het beginsel van de niet-retroactiviteit van de wetten.
Het Hof verwerpt de meeste bezwaren van de verzoekende partij. Het Hof oordeelt dat alle specifieke doeleinden van de registratie in Vaccinnet rechtstreeks verband houden met de vaccinatiecampagne, dat zij voldoende precies zijn en dat zij zich beperken tot wat strikt noodzakelijk is. Volgens het Hof is de bewaringstermijn van de vaccinatiegegevens (minstens 30 jaar en maximaal tot aan het overlijden van de gevaccineerde persoon) evenredig met de doelstellingen. Het Hof vernietigt evenwel de bepaling waarbij het Informatieveiligheidscomité wordt gemachtigd om onder bepaalde omstandigheden toe te staan dat vaccinatiegegevens geregistreerd in Vaccinnet worden meegedeeld aan derden.
Arrest nr. 78/2023
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van het decreet dat beoogt om de continuïteit van de dienstverlening door de Vlaamse vervoersmaatschappij De Lijn te garanderen in geval van staking
Het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 mei 2021 beoogt de continuïteit van de dienstverlening door de Vlaamse vervoersmaatschappij De Lijn in geval van een staking te garanderen. Het decreet voorziet in de mogelijkheid voor De Lijn om in geval van een staking in een aangepast vervoersaanbod te voorzien dat wordt gewaarborgd door de personeelsleden die tot de essentiële beroepscategorieën behoren en die niet 72 uur vóór het begin van de stakingsdag hun intentie hebben meegedeeld om al dan niet aan de staking deel te nemen. Drie vakorganisaties, de voorzitters ervan en twee werknemers van De Lijn vorderen de vernietiging van dat decreet.
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging. Het Hof oordeelt dat het Vlaamse Gewest bevoegd is om het bestreden decreet aan te nemen. Daarnaast oordeelt het Hof dat het bestreden decreet verenigbaar is met de syndicale vrijheid, het recht op overtuiging en vrije meningsuiting en het recht op collectieve actie.
Arrest nr. 68/2023
Het Hof verwerpt vrijwel volledig de beroepen tot vernietiging van de COVID Safe Ticket wetgeving, met uitzondering van de Vlaamse regeling voor residentiële opvang van kwetsbare personen
De federale overheid en verschillende deelstaten sloten op 14 juli 2021 een samenwerkingsakkoord over het gebruik van het COVID Safe Ticket dat op 27 september en 28 oktober 2021 werd gewijzigd. Dit samenwerkingsakkoord bevat de regels over het gebruik van het COVID Safe Ticket om toegang te verkrijgen tot bepaalde plaatsen of evenementen tijdens de COVID-19-pandemie. De deelstaten hebben vervolgens het COVID Safe Ticket ingevoerd.
Veertien beroepen zijn ingediend tegen de COVID Safe Ticket wetgeving. Het Hof verwerpt vrijwel volledig de kritiek van de verzoekende partijen. Wel stelt het Hof vast dat het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 geen duidelijke criteria heeft uitgewerkt voor het optioneel inzetten van het COVID Safe Ticket in ziekenhuizen, woonzorgcentra, revalidatieziekenhuizen en voorzieningen voor personen met een handicap. Voor de bezoekers van voorzieningen voor residentiële opvang van kwetsbare personen was het dan ook onvoldoende voorzienbaar of het gebruik van het COVID Safe Ticket al dan niet verplicht was.
Arrest nr. 65/2023
Om grondwettig te zijn, moet artikel 464, 1°, van het WIB 1992 zo worden geïnterpreteerd dat het de gemeenten niet verbiedt een belasting te heffen op de bruto-inkomsten uit vertoningen en vermakelijkheden
De steden Stavelot en Malmedy vorderen van de vennootschap « DDF1 » (thans in faillissement), die de Grand Prix van Spa?Francorchamps organiseerde, de betaling van een belasting op de inkomsten uit vertoningen en vermakelijkheden. Het Hof van Beroep te Bergen vraagt het Grondwettelijk Hof of artikel 464, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) de grondwettelijke fiscale autonomie van de gemeenten schendt in zoverre het die laatsten verbiedt de bruto-inkomsten uit vertoningen die op hun grondgebied worden georganiseerd, te belasten.
Het Hof oordeelt dat artikel 464, 1°, van het WIB 1992, indien het op een dergelijke wijze wordt geïnterpreteerd, de fiscale bevoegdheid van de gemeenten meer beperkt dan noodzakelijk is. In die interpretatie schendt die bepaling artikel 170, § 4, tweede lid, van de Grondwet. Het Hof preciseert echter dat artikel 464, 1°, van WIB 1992 ook zo kan worden geïnterpreteerd dat het geen dergelijk verbod bevat. In die laatste interpretatie is artikel 464, 1°, van het WIB 1992 grondwettig.
Arrest nr. 63/2023
De toekenning van een uitgebreide machtiging aan de Waalse Regering om bij crisissituaties de getroffen residentiële afnemers het recht op energie te waarborgen, mits de wetgever de maatregelen bekrachtigt, is grondwettig
Naar aanleiding van de overstromingen van juli 2021 heeft de Waalse decreetgever aan de Waalse Regering een uitgebreide machtiging verleend om de getroffen residentiële afnemers het recht op energie te waarborgen in het kader van toekomstige crisissen (decreet van 3 februari 2022). De vzw « Federatie van de Belgische Elektriciteits? en Gasbedrijven » (FEBEG) vordert de vernietiging van die machtiging.
Het Hof merkt op dat het bestreden decreet valt onder het recht op behoorlijke huisvesting bedoeld in artikel 23 van de Grondwet. Dit houdt in dat de decreetgever het onderwerp moet bepalen van de maatregelen die de Regering op grond van de machtiging mag nemen. De decreetgever kan de Regering evenwel ertoe machtigen zelf de te nemen maatregelen te bepalen wanneer de inachtneming van de parlementaire procedure hem niet in staat zou stellen een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken, op voorwaarde dat de decreetgever de maatregelen binnen een korte termijn bekrachtigt. Daarnaast kan die machtiging worden verleend vooruitlopend op uitzonderlijke omstandigheden, op voorwaarde dat de decreetgever op voorhand die omstandigheden nauwkeurig heeft gedefinieerd en dat de machtiging strikt is beperkt tot de maatregelen die noodzakelijk zijn om het hoofd te bieden aan die uitzonderlijke omstandigheden. Het Hof oordeelt dat het bestreden decreet voldoet aan die voorwaarden en verwerpt derhalve het beroep.
Arrest nr. 59/2023
De invoering door de Vlaamse decreetgever van de relativiteitseis en de attentieplicht in het bestuursprocesrecht schendt het recht op toegang tot de rechter en het recht op bescherming van een gezond leefmilieu
Verschillende personen en verenigingen vorderen voor het Hof de vernietiging van artikel 6 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 mei 2021. Volgens die bepaling kan de schending van een norm of algemeen rechtsbeginsel enkel tot de vernietiging van de aangevochten bestuurshandeling leiden indien de partij die de schending aanvoert, (1) door de ingeroepen onwettigheid wordt benadeeld (de zgn. « belangenschade »), (2) als die onwettigheid bovendien strekt tot de bescherming van de belangen van die partij (de zgn. « relativiteitseis ») én (3) als die partij niet kennelijk heeft verzuimd die onwettigheid aan te voeren op het eerste nuttige ogenblik tijdens de bestuurlijke procedure (de zgn. « attentieplicht »). Het Hof toetst die drie voorwaarden aan het recht op toegang tot de rechter en het recht op bescherming van een gezond leefmilieu. Het Hof oordeelt dat de voorwaarde van de belangenschade die toets kan doorstaan, maar dat dat niet het geval is voor de relativiteitseis en de attentieplicht. Het vernietigt bijgevolg die laatste twee voorwaarden.
Arrest nr. 56/2023
Wanneer de gehuwde draagmoeder en haar echtgenoot bij een draagmoederschap geen wensouderschap hebben ten aanzien van het kind, moet het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot kunnen worden betwist
Twee mannen die een koppel vormen, doen een beroep op een draagmoederschap. Het kind wordt verwekt door de bevruchting van eicellen van een anonieme donor met de zaadcellen van een van hen. Aangezien de draagmoeder gehuwd is, wordt haar echtgenoot wettelijk vermoed de vader van het kind te zijn. De biologische vader treedt in rechte om het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder te betwisten en om zijn eigen vaderschap te laten vaststellen. Volgens de rechtbank is die vordering niet ontvankelijk omdat de rechtbank van oordeel is dat de echtgenoot toestemming heeft gegeven tot kunstmatige inseminatie van zijn echtgenote (artikel 318, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek). De rechtbank vraagt het Hof of die bepaling grondwettig is.
Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die vraag, zonder zich uit te spreken over het draagmoederschap als zodanig. Het Hof besluit dat artikel 318, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek, om grondwettig te zijn, zo moet worden geïnterpreteerd dat het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot kan worden betwist bij een draagmoederschap door een gehuwde vrouw, wanneer zij en haar echtgenoot geen wensouderschap ten aanzien van het kind hebben. Dit laatste punt moet door de rechtbank in elk concreet geval worden nagegaan.
Arrest nr. 53/2023
De onmogelijkheid voor vreemdelingen die analfabeet zijn om aan te tonen dat zij niet de schriftelijke taalkennis kunnen verwerven vereist voor het verkrijgen van de Belgische nationaliteit, is ongrondwettig
Het Hof moet twee prejudiciële vragen beantwoorden over de gelijke behandeling van vreemdelingen die een verklaring tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit wensen af te leggen, naar gelang zij al dan niet analfabeet zijn. Ook vreemdelingen die analfabeet zijn, moeten beschikken over een taalkennis van niveau A2 om de Belgische nationaliteit te verkrijgen. Dat vereiste geldt niet alleen voor de mondelinge, maar ook voor de schriftelijke kennis van de taal. Het Hof oordeelt dat zo’n schriftelijk taalvereiste het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt. Voor een bepaalde groep van volwassen analfabeten kan het immers, als gevolg van een gebrek aan taalkundige basiscompetenties en -inzichten, niet haalbaar zijn om een schriftelijke taalkennis van niveau A2 te verwerven. De wetgever moet die ongrondwettigheid herstellen. In afwachting daarvan moet de rechter die de prejudiciële vragen heeft gesteld, in voorkomend geval met de bijstand van een deskundige, beoordelen of de betrokken vreemdelingen al dan niet in staat zijn om niveau A2 in het geheel te bereiken.
Arrest nr. 50/2023
De beroepsprocedure tegen het bevel tot betalen van verkeersboetes is niet in strijd met het recht op een eerlijk proces
De Rechtbank van eerste aanleg van Limburg vraagt het Hof of de beroepsprocedure tegen het bevel tot betalen van een verkeersboete niet tot gevolg heeft dat personen een strafvordering tegen zichzelf moeten instellen, wat in strijd zou zijn met het recht op een eerlijk proces.
Het Hof stelt vast dat een persoon die een beroep instelt tegen het bevel tot betalen, geen strafvordering tegen zichzelf instelt maar enkel de strafvordering op gang brengt. Om proceseconomische redenen heeft de wetgever in 2021 verduidelijkt dat de rechtbank tijdens de beroepsprocedure de overtreding onmiddellijk beoordeelt en de zaak niet eerst moet terugsturen naar het openbaar ministerie.
Het Hof oordeelt dat deze regeling redelijk verantwoord is. Een bevel tot betalen vormt een vijfde aanmaning om een verkeersboete te betalen. Iemand die hiertegen een beroep instelt, kan niet verwachten dat de rechtbank de zaak vervolgens niet ten gronde kan beoordelen. Voorts kan die persoon zich beroepen op de waarborgen die voortvloeien uit het recht op een eerlijk proces en moet de rechtbank nagaan of het bewijs van het openbaar ministerie voldoet aan die waarborgen. Ook kan iemand te allen tijde afstand doen van het beroep.
Arrest nr. 39/2023
De mogelijkheid in het Vlaamse Bestuursdecreet om een aanvraag tot openbaarmaking van interne communicatie af te wijzen, is niet ongrondwettig
Het Vlaamse decreet van 2 juli 2021 voert in het Vlaamse Bestuursdecreet een nieuwe uitzonderingsgrond in die toelaat een aanvraag tot de openbaarheid van bestuursdocumenten die betrekking heeft op interne communicatie, te weigeren. Vijf beroepen zijn ingesteld bij het Hof tegen de nieuwe uitzonderingsgrond. De verzoekende partijen zijn van oordeel dat de nieuwe uitzonderingsgrond in strijd is met het recht op toegang tot bestuursdocumenten, het gelijkheidsbeginsel, de rechtsbescherming en de rechten van verdediging.
Het Hof verwerpt de beroepen. Het Hof benadrukt dat de overheidsinstanties bij een aanvraag tot openbaarmaking van interne communicatie steeds het belang van een vertrouwelijk intern besluitvormingsproces moeten afwegen tegen het belang van de openbaarmaking van bestuursdocumenten. De nieuwe uitzonderingsgrond kan niet systematisch worden aangevoerd en niet automatisch worden toegepast. Voorts kan de aanvrager tegen een beslissing van de overheidsinstantie, of het uitblijven ervan, een beroep instellen bij de bevoegde beroepsinstantie. In laatste instantie moeten de bevoegde rechtscolleges erop toezien dat de overheidsinstanties niet oneigenlijk gebruik maken van de uitzonderingsgrond.
Arrest nr. 36/2023
Het Hof verwerpt het beroep tegen de wet die instemt met het Belgisch-Iraans verdrag, maar de slachtoffers van een veroordeelde moeten worden ingelicht over zijn overbrenging opdat een rechter de wettigheid ervan zou kunnen toetsen
In 2021 werd A. Assadi, een Iraans diplomaat, in België veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf. Op 11 maart 2022 sloten België en Iran een verdrag inzake de overbrenging van veroordeelde personen. Tien personen en de « Conseil national de la Résistance iranienne » vorderen de vernietiging van de bepaling waarbij wordt ingestemd met dat verdrag, omdat het zou toelaten A. Assadi over te brengen naar Iran, waar hij onmiddellijk in vrijheid zou kunnen worden gesteld. O. Vandecasteele, een Belg die sinds februari 2022 in Iran wordt vastgehouden en die sindsdien werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 jaar en 74 zweepslagen, komt tussen in de procedure om zich tegen die vordering te verzetten.
Bij zijn arrest nr. 163/2022 heeft het Hof de bestreden bepaling gedeeltelijk geschorst. Bij de beoordeling ten gronde, in het arrest nr. 36/2023, verwerpt het Hof het beroep tot vernietiging. Het Hof preciseert daarbij evenwel dat, in geval van de overbrenging van een veroordeelde, de Regering een concrete afweging moet maken van de beschermingsplicht ten aanzien van het recht op leven en het recht op menselijke waardigheid. Die afweging moet kunnen worden onderworpen aan het toezicht van de rechtbank van eerste aanleg. Daarom dient de Regering, wanneer zij een beslissing tot overbrenging neemt, de slachtoffers van handelingen van de betrokken veroordeelde daarover in te lichten zodat zij die beslissing ook daadwerkelijk door de rechtbank van eerste aanleg op haar wettigheid kunnen laten toetsen.
Arrest nr. 33/2023
Het Hof verwerpt de verscheidene beroepen tot vernietiging van de Pandemiewet
De Pandemiewet voorziet in een globaal kader voor de bestrijding van een epidemische noodsituatie. Tegen die wet werden meerdere beroepen tot vernietiging ingesteld. Nadat het Hof eerder al de vordering tot schorsing tegen de Pandemiewet verwierp, verwerpt het ook de verscheidene beroepen tot vernietiging. Aangezien de Pandemiewet het aan de Koning, de minister van Binnenlandse Zaken en de gouverneurs en de burgemeesters overlaat om concreet te bepalen welke « maatregelen van bestuurlijke politie » moeten worden genomen om de gevolgen van de epidemische noodsituatie voor de volksgezondheid te voorkomen of te beperken, controleert het Hof enkel de bepalingen van de wet en de machtigingen die zij toekent. Het Hof oordeelt dat de Pandemiewet verenigbaar is met de Grondwet. Het komt de Raad van State en de hoven en rechtbanken toe om in concreto na te gaan of een specifieke op grond van de wet genomen maatregel van bestuurlijke politie de bepalingen van de Grondwet naleeft.
Arrest nr. 32/2023
De onmiddellijke toepassing van de nieuwe Waalse regels over de duur van de pacht op de lopende schriftelijke pachtovereenkomsten is ongrondwettig
Een Waals decreet van 2 mei 2019 beperkt de principiële duur van de pacht voortaan tot 36 jaar. De Waalse decreetgever heeft in een overgangsmaatregel voorzien voor de lopende mondelinge pachtovereenkomsten, die ten minste tot in 2037 gehandhaafd kunnen blijven, maar niet voor de lopende schriftelijke pachtovereenkomsten. De nieuwe regeling, van kracht geworden begin 2020, is dus onmiddellijk van toepassing op die schriftelijke pachtovereenkomsten, en de beoogde pachters kunnen worden gedwongen de betrokken percelen onmiddellijk vrij te maken.
Het Hof oordeelt dat dat verschil in behandeling tussen de pachters, naargelang de pachtovereenkomst mondeling of schriftelijk is, discriminerend is. Volgens het Hof doet dat verschil in behandeling ook afbreuk aan de gewettigde verwachtingen van de betrokken personen. Die ongrondwettigheid vloeit voort uit het ontbreken van een overgangsregeling voor de lopende schriftelijke pachtovereenkomsten. Het staat aan de Waalse decreetgever uiterlijk tegen 31 december 2023 een dergelijke regeling in te voeren. Intussen dient op de lopende schriftelijke pachtovereenkomsten de overgangsmaatregel te worden toegepast waarin is voorzien voor de lopende mondelinge pachtovereenkomsten.
Arrest nr. 26/2023
De Vlaamse en Brusselse wetgeving tot invoering van de afzonderingsplicht en de contactopsporing in het kader van COVID-19 is grondwettig, behalve op twee punten
Tegen twee Vlaamse decreten van 10 juli 2020 en 18 december 2020 en een ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 17 juli 2020 tot invoering van de afzonderingsplicht en de contactopsporing in het kader van COVID-19 werden verschillende beroepen tot vernietiging ingediend. Die normen voorzien in een verplichting tot afzondering en zelfafzondering, een controle op de naleving ervan en strafsancties voor de overtreders. Verder maken zij het mogelijk met de gemeenten persoonsgegevens uit te wisselen met betrekking tot de identiteit van degene die in afzondering moet gaan, waar hij dat doet en hoe lang.
Het Hof verwerpt de meeste kritieken. Het Hof vernietigt evenwel 1) de bepalingen van het decreet van 18 december 2020 die betrekking hebben op de gegevensverwerking, met handhaving van de gevolgen tot de inwerkingtreding van een regeling die voldoet aan de privacyregelgeving en uiterlijk tot en met 31 december 2023, en 2) de bepaling van hetzelfde decreet en de bewoordingen in de ordonnantie van 17 juli 2020 die verwijzen naar het begrip « hoogrisicogebied » respectievelijk « rode zone ».
Arrest nr. 6/2023
De wet op de bescherming van geesteszieken is niet discriminerend in zoverre zij niet uitsluit dat een persoon met een ernstige alcohol-, toxicologische of medicijnverslaving als geesteszieke kan worden beschouwd
De procureur des Konings van Namen vraagt aan de Vrederechter om de opneming ter observatie van een persoon in een psychiatrische instelling te bevestigen. Volgens de Vrederechter kunnen personen met een alcohol-, toxicologische of medicijnverslaving nooit als geesteszieken worden beschouwd en kunnen zij dus nooit ter observatie worden opgenomen. Hij vraagt aan het Hof of het verschil in behandeling tussen die personen en de geesteszieke personen discriminerend is.
Het Hof stelt vast dat de toepasselijke wet niet uitsluit dat een persoon met een ernstige alcohol-, toxicologische of medicijnverslaving als geesteszieke kan worden beschouwd en ter observatie in een psychiatrische instelling kan worden opgenomen. Dat moet in elk concreet geval door de rechter worden beoordeeld. Het Hof besluit hieruit dat het verschil in behandeling onbestaande is.
Arrest nr. 169/2022
De volledige schorsing van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van een gedetineerde zonder persoon ten laste, is grondwettig
Op grond van een wet van 2015 wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering volledig geschorst bij gevangenzetting. Dat was in het verleden ook al het geval voor de werkloosheidsuitkering. Aan Hof wordt gevraagd of die gelijke behandeling wel in overeenstemming is met het gelijkheidsbeginsel en met de sociale grondrechten in artikel 23 van de Grondwet.
Het Hof onderzoekt de maatregel in zoverre die van toepassing is op gedetineerden zonder persoon ten laste. In zoverre het gelijkheidsbeginsel ook inhoudt dat ongelijke toestanden niet gelijk kunnen worden behandeld, acht het Hof dit beginsel niet geschonden. Beide uitkeringen zijn immers vervangingsinkomens voor werknemers die niet langer een arbeidsinkomen kunnen verkrijgen wegens hun gezondheidstoestand of arbeidsmarktsituatie. De wetgever kon ervan uitgaan dat de gevangenzetting, gedurende de tijd ervan, de determinerende oorzaak wordt van het onvermogen om een arbeidsinkomen te verkrijgen. De wetgever kan in die situatie dus ook de arbeidsongeschiktheidsuitkering schorsen. Hoewel de wet van 2015 een aanzienlijke achteruitgang van het recht op sociale zekerheid met zich meebrengt (voordien werd slechts de helft van de arbeidsongeschiktheidsuitkering geschorst), wordt die achteruitgang niettemin verantwoord door redenen van algemeen belang.
Arrest nr. 165/2022
De Brusselse en Waalse regelingen over de wijze van bekendmaking van gemeentelijke reglementen zijn niet ongrondwettig
In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en in het Waalse Gewest moeten de gemeentelijke reglementen worden bekendgemaakt door aanplakking. Het vervullen van die formaliteit moet blijken uit een aantekening in een register. In het kader van beroepen tegen gemeentebelastingen stellen verschillende rechters het Hof vragen over de grondwettigheid van die Brusselse en Waalse regelingen over de wijze van bekendmaking van gemeentelijke reglementen.
Bij zijn arrest nr. 164/2022 oordeelt het Hof dat het niet discriminerend is om te voorzien in verschillende wijzen van bekendmaking van de akten van de Waalse gemeenten (bekendmaking door aanplakking en aantekening in een register) en die van de Waalse provincies (bekendmaking in het provinciaal Bulletin). In een ander arrest van dezelfde dag (nr. 165/2022) stelt het Hof dat artikel 190 van de Grondwet niet is geschonden wanneer aan de Regering de mogelijkheid wordt gegeven om de vorm te bepalen van de aantekening, in een specifiek register, van de bekendmaking door aanplakking van de gemeentelijke reglementen.
Arrest nr. 164/2022
De Brusselse en Waalse regelingen over de wijze van bekendmaking van gemeentelijke reglementen zijn niet ongrondwettig
In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en in het Waalse Gewest moeten de gemeentelijke reglementen worden bekendgemaakt door aanplakking. Het vervullen van die formaliteit moet blijken uit een aantekening in een register. In het kader van beroepen tegen gemeentebelastingen stellen verschillende rechters het Hof vragen over de grondwettigheid van die Brusselse en Waalse regelingen over de wijze van bekendmaking van gemeentelijke reglementen.
Bij zijn arrest nr. 164/2022 oordeelt het Hof dat het niet discriminerend is om te voorzien in verschillende wijzen van bekendmaking van de akten van de Waalse gemeenten (bekendmaking door aanplakking en aantekening in een register) en die van de Waalse provincies (bekendmaking in het provinciaal Bulletin). In een ander arrest van dezelfde dag (nr. 165/2022) stelt het Hof dat artikel 190 van de Grondwet niet is geschonden wanneer aan de Regering de mogelijkheid wordt gegeven om de vorm te bepalen van de aantekening, in een specifiek register, van de bekendmaking door aanplakking van de gemeentelijke reglementen.
Arrest nr. 163/2022
Schorsing van de wet die instemt met het Belgisch-Iraanse verdrag in zoverre het de overbrenging naar Iran mogelijk maakt van een persoon die in België is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf gepleegd met de steun van Iran
In 2021 is de Iraanse diplomaat A. Assadi veroordeeld in België tot 20 jaar gevangenisstraf wegens een terroristisch misdrijf. Op 11 maart 2022 hebben België en Iran een verdrag gesloten over de overbrenging van veroordeelde personen. Tien personen en de « Conseil national de la Résistance iranienne », die burgerlijke partijen waren op het proces van A. Assadi, vorderen de schorsing en de vernietiging van de bepaling die instemt met dat verdrag omdat het de overbrenging van de veroordeelde diplomaat mogelijk maakt naar Iran, waar hij onmiddellijk zou kunnen worden vrijgelaten. O. Vandecasteele, een Belg die sinds februari 2022 in Iran wordt vastgehouden, komt tussen in de procedure om zich te verzetten tegen die vordering.
Het Hof oordeelt dat de bestreden bepaling het recht op leven van de slachtoffers lijkt te schenden in zoverre zij de overbrenging naar Iran mogelijk maakt van een persoon die in België is veroordeeld voor het plegen van een terroristisch misdrijf met de steun van Iran. België weet of dient immers te weten dat Iran in dat geval de straf niet daadwerkelijk zal uitvoeren. Het Hof is van oordeel dat de onmiddellijke toepassing van die bepaling een moeilijk te herstellen ernstig nadeel zou kunnen berokkenen aan de tien personen die de procedure bij het Hof instelden. Het Hof schorst de bestreden bepaling in de aangegeven mate.
Arrest nr. 162/2022
De uitbreiding van de raadpleging van het Centraal Aanspreekpunt tot bepaalde bank- en financiële gegevens van een belastingplichtige is grondwettig
De programmawet van 20 december 2020 breidt de mogelijkheid voor de belastingadministratie om het Centraal Aanspreekpunt (CAP) te raadplegen uit tot de gegevens over het saldo van de bank- en betaalrekening en het totaalbedrag van bepaalde financiële contracten die door een belastingplichtige worden aangehouden. Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging tegen de uitgebreide verplichting om die gegevens aan het CAP mee te delen. Hoewel die uitbreiding een inmenging vormt in het privéleven van de belastingplichtigen en van de personen met wie zij die financiële verrichtingen hebben gedaan, beantwoordt zij aan een legitiem doel en is zij daarmee evenredig.
Arrest nr. 159/2022
Door de voorrang van het Europese Unierecht kan een rechtscollege niet verplicht zijn om zich te voegen naar een vernietigingsarrest van het Hof van Cassatie
De Rechtbank van eerste aanleg van Oost-Vlaanderen moet zich opnieuw uitspreken over een zaak, nadat het Hof van Cassatie een eerder uitgesproken vonnis in de zaak heeft vernietigd wegens strijdigheid met het Europese Unierecht. Zij is wettelijk verplicht om zich te voegen naar dat vernietigingsarrest. De rechtbank vraagt evenwel aan het Hof of die verplichting niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het recht op toegang tot de rechter, in zoverre ze geen rekening mag houden met evoluties in de rechtspraak van de hoogste rechtscolleges.
Het Hof stelt vast dat deze zaak gaat over de uitzonderlijke situatie waarbij het rechtscollege waarnaar het Hof van Cassatie een zaak verwijst, van oordeel is dat het vernietigingsarrest in strijd is met een later geveld arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het Hof besluit dat het rechtscollege dat zich opnieuw moet uitspreken over de zaak, het arrest van het Hof van Cassatie in dat geval buiten beschouwing moet kunnen laten om de voorrang en de effectiviteit van het Europese Unierecht te eerbiedigen.
Arrest nr. 155/2022
Het Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging van het Vlaamse decreet waarbij de sociale huisvestingsmaatschappijen en de sociale verhuurkantoren tegen 1 januari 2023 worden vervangen door één woonactor, de woonmaatschappij
Het Vlaamse decreet van 9 juli 2021 « houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen » hervormt de sector van de sociale huisvesting door de sociale huisvestingsmaatschappijen en de sociale verhuurkantoren tegen 1 januari 2023 te vervangen door één woonactor, de woonmaatschappij, die binnen de door de Vlaamse Regering vast te stellen werkingsgebieden fungeert als enig aanspreekpunt voor de sociale kandidaat-huurder of -koper. Tegen dat decreet werden meerdere vorderingen tot schorsing en beroepen tot vernietiging ingediend bij het Hof. Bij zijn arresten nrs. 19/2022 van 3 februari 2022 en 37/2022 van 10 maart 2022 heeft het Hof de vorderingen tot schorsing verworpen, omdat de verzoekende partijen niet hadden aangetoond dat de onmiddellijke toepassing van dat decreet hen een moeilijk te herstellen ernstig nadeel berokkende. Nadat de verschillende zaken werden samengevoegd, verwerpt het Hof thans ook de beroepen tot vernietiging.
Arrest nr. 148/2022
Het Hof verwerpt, behalve op één punt, het beroep van Airbnb tegen de verplichting voor tussenpersonen om aan de fiscus de nodige gegevens door te geven voor de inning van de Brusselse belasting op inrichtingen van toeristische logies
In Brussel moeten de exploitanten van inrichtingen van toeristische logies een gewestbelasting betalen. Om de inning van die belasting te vergemakkelijken, moeten de tussenpersonen (onder andere onlineplatforms als Airbnb) aan de fiscus bepaalde gegevens doorgeven over de exploitanten die gebruikmaken van hun diensten. Als de tussenpersoon die gegevens niet doorgeeft, riskeert hij een administratieve geldboete van 10 000 euro. Airbnb vraagt de vernietiging van de bepaling die deze informatieplicht oplegt.
Het Hof oordeelt dat de informatieplicht voor tussenpersonen noch het recht van de Europese Unie, noch het recht op eerbiediging van het privéleven schendt. Het is evenwel ongrondwettig dat het bedrag van de geldboete niet kan worden verminderd rekening houdend met alle relevante elementen van de zaak. Het Hof vernietigt de bestreden bepaling in die mate. Het Hof handhaaft evenwel de gevolgen van de vernietigde bepaling voor de geldboeten die zijn opgelegd vóór de datum van de uitspraak van dit arrest. Die geldboeten blijven dus bestaan.
Arrest nr. 147/2022
Het Hof verwerpt de beroepen tegen het Vlaamse decreet dat de plaatsing en de vervanging van stookolieketels verbiedt
De vzw « Belgische Federatie der Brandstoffenhandelaars », vier stookolieleveranciers en een persoon die zijn woning verwarmt met een stookolieketel stelden beroepen in tot vernietiging van het Vlaamse decreet van 22 oktober 2021. Het bestreden decreet bepaalt dat vanaf 1 januari 2022 in Vlaanderen geen stookolieketels meer mogen worden geplaatst in nieuwe gebouwen. In bestaande gebouwen mogen er ook geen nieuwe stookolieketels meer worden geplaatst en evenmin mag een bestaande stookolieketel worden vervangen door een andere stookolieketel, tenzij er geen aardgasnet in de straat beschikbaar is. Het Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging. Het Hof oordeelt dat de bevoegdheidverdelende regels niet zijn geschonden. Evenmin heeft de decreetgever het gelijkheidsbeginsel geschonden door het verbod uitsluitend te laten gelden voor stookolieketels en het op te leggen in straten waar een aardgasnet beschikbaar is.
Arrest nr. 138/2022
Het Hof vernietigt de specifieke antimisbruikbepaling en de terugwerkende kracht van de algemene antimisbruikbepaling, maar verwerpt voor het overige de beroepen tot vernietiging van de wet tot invoering van een effectentaks
Meerdere personen verzoeken het Hof om de vernietiging van de taks, voorzien bij de wet van 17 februari 2021, die jaarlijks verschuldigd is op het aanhouden van een effectenrekening met een waarde boven de 1 miljoen euro. Die taks gaat gepaard met een specifieke en een algemene antimisbruikbepaling. Het Hof vernietigt de specifieke antimisbruikbepaling en de retroactieve uitwerking van de algemene antimisbruikbepaling. Volgens het Hof verduidelijken noch de tekst van de wet noch de parlementaire voorbereiding op voldoende duidelijke wijze op welke twee categorieën van verrichtingen de specifieke antimisbruikbepaling betrekking heeft. Het is voor de betrokken personen onvoldoende voorzienbaar of ze aan de belasting zijn onderworpen. Met betrekking tot de terugwerkende kracht van de algemene antimisbruikbepaling, oordeelt het Hof dat die niet wordt verantwoord door bijzondere omstandigheden. Het Hof verwerpt de beroepen voor het overige.
Arrest nr. 137/2022
Het is niet discriminerend dat werkgevers uit de privésector in principe niet verplicht zijn werknemers te horen alvorens hen te ontslaan om een dringende reden
Een werkgever uit de privésector die overweegt een werknemer te ontslaan om een dringende reden is in principe niet verplicht die werknemer voorafgaandelijk te horen. Een overheid die overweegt een einde te maken aan de arbeidsrelatie van een statutaire ambtenaar moet daarentegen hem voorafgaandelijk horen krachtens het beginsel audi alteram partem (de hoorplicht). De Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel vraagt aan het Hof of dat verschil in behandeling discriminerend is.
Het Hof oordeelt dat het verschil in behandeling redelijk verantwoord is. Alleen de overheden moeten de hoorplicht in acht nemen, die vereist dat de persoon ten aanzien van wie een ernstige maatregel wordt overwogen, voorafgaandelijk wordt gehoord. De hoorplicht geldt voor de overheden wegens hun bijzondere aard en wegens hun verplichtingen om zich volledig te informeren alvorens te handelen en om de betrokken personen te beschermen tegen het risico van willekeur.
Arrest nr. 134/2022
In zoverre zij zonder onderscheid elke miskenning van de voorwaarden en procedures die bij de toepassing van euthanasie moeten worden nageleefd kwalificeert als ‘gifmoord’, is de euthanasiewet ongrondwettig
Het Hof wordt ondervraagd over de grondwettigheid van artikel 3 van de wet van 28 mei 2002 « betreffende de euthanasie ». Krachtens die bepaling pleegt een arts die euthanasie toepast, geen misdrijf wanneer de in die bepaling bedoelde omstandigheden én de voorwaarden en procedures van die wet zijn nageleefd. Het Hof moet nagaan of die bepaling bestaanbaar is met het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel, in zoverre zij een inbreuk op een louter procedurele voorwaarde, zoals bijvoorbeeld de melding aan de Federale Controle- en Evaluatiecommissie, op gelijke wijze behandelt als een inbreuk op een grondvoorwaarde van de euthanasie, zoals bijvoorbeeld de voorwaarde van het aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden. Het Hof oordeelt dat de wetgever alle voorwaarden en procedures vermeld in die wet als essentieel beschouwt en dat hij de overtreding ervan strafbaar stelt. Volgens het Hof is de toepassing van één en dezelfde strafbaarstelling, namelijk de kwalificatie als ‘gifmoord’, op elke miskenning van die voorwaarden en procedures, ongeacht de zwaarwichtigheid daarvan, evenwel niet redelijk verantwoord.
Arrest nr. 121/2022
Het is discriminerend dat de wedde van een leerkracht van de Franse Gemeenschap die preventief is geschorst en die strafrechtelijk wordt vervolgd, automatisch wordt verminderd, terwijl dat niet het geval is voor andere ambtenaren
Wanneer een leerkracht van de Franse Gemeenschap preventief wordt geschorst en strafrechtelijk wordt vervolgd, wordt zijn wedde automatisch met de helft verminderd. Dat is niet het geval voor de andere ambtenaren van de Franse Gemeenschap die in dezelfde situatie verkeren. Aan het Hof worden vragen gesteld over dat verschil in behandeling.
Het Hof is van oordeel dat dat verschil in behandeling niet redelijk verantwoord is. De maatregel geldt immers voor elke strafrechtelijke vervolging en niet alleen wanneer het gaat om ernstige feiten ten aanzien van kinderen. Het doel van de decreetgever was nochtans om kinderen te beschermen en de sereniteit in de school te waarborgen. Bovendien is de automatische weddevermindering, volgens het Hof, geen maatregel die op zich relevant is ten aanzien van de doelstelling om kwetsbare personen te beschermen die in contact staan met de betrokken ambtenaar.
Arrest nr. 120/2022
Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest mag de roerende goederen beschermen die onlosmakelijk verbonden zijn met een monument, zonder afbreuk te kunnen doen aan de federale bevoegdheid om het aan het monument verbonden museum te beheren
De Raad van State stelt het Hof vragen over een bepaling van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening, in die zin geïnterpreteerd dat zij het de Brusselse Regering mogelijk maakt om twee volledige zalen van een federaal museum, met inbegrip van de voorwerpen die zich erin bevinden, te beschermen. Volgens de Belgische Staat en het War Heritage Institute, dat het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis beheert, zou het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de perken van zijn bevoegdheden te buiten zijn gegaan.
Het Hof is van oordeel dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegd is om de bescherming te regelen van de roerende goederen die integrerend deel uitmaken van een monument teneinde zijn bevoegdheid inzake monumenten en landschappen op nuttige wijze uit te oefenen. Enkel de roerende goederen die onlosmakelijk verbonden zijn met een monument, komen evenwel in aanmerking. Bovendien mag de bescherming de uitoefening door de federale overheid van haar bevoegdheid inzake federale wetenschappelijke instellingen niet onmogelijk of overdreven moeilijk maken.
Arrest nr. 119/2022
Het gebrek aan een cassatieberoep tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van assisen om bepaalde getuigen niet op te nemen in de getuigenlijst is discriminerend
Het Hof van Cassatie stelt vragen aan het Grondwettelijk Hof over de onmogelijkheid voor partijen om een cassatieberoep in te stellen tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van assisen om bepaalde getuigen niet op te nemen in de getuigenlijst. Het Hof van Cassatie wijst op het verschil in behandeling tussen de partijen voor het Hof van assisen en de partijen voor andere rechtscolleges in strafzaken waar partijen wel een cassatieberoep kunnen instellen tegen een dergelijke weigering.
Rekening houdend met het recht op een eerlijk proces, oordeelt het Hof dat dit verschil in behandeling discriminerend is voor partijen in een assisenprocedure. De bezorgdheid van de wetgever om het assisenproces te versnellen, verklaart immers niet waarom een uitgesteld cassatieberoep niet mogelijk zou zijn. De vaststelling van deze ongrondwettigheid heeft tot gevolg dat de partijen beroep zullen kunnen doen op het algemeen uitgesteld cassatieberoep.
Arrest nr. 118/2022
Het is discriminerend om de verkrijger van een onroerend goed in Brussel die er zich wegens overmacht meer dan twee jaar na de aankoop vestigt, niet vrij te stellen van de betaling van de aanvullende registratierechten
De Brusselse wetgeving van toepassing in 2009 voorzag in een vermindering van de belastbare grondslag van de registratierechten in geval van de aankoop van een eigen woning, mits meerdere voorwaarden werden nageleefd. De verkrijger moest met name binnen twee jaar na de registratie van de aankoopakte zijn hoofdverblijfplaats vestigen in het onroerend goed en zijn hoofdverblijfplaats in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest behouden gedurende minstens vijf jaar.
Aan het Hof werd een vraag gesteld over de verschillende gevolgen van een geval van overmacht wanneer niet is voldaan aan de ene of de andere van die twee voorwaarden : de verkrijger die, wegens een geval van overmacht, in het onroerend goed zijn hoofdverblijfplaats vestigt meer dan twee jaar na de verkrijging ervan, moet de aanvullende registratierechten betalen, terwijl de verkrijger die, eveneens wegens overmacht zijn hoofdverblijfplaats niet in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest behoudt gedurende minstens vijf jaar, wordt vrijgesteld. Ten aanzien van de doelstellingen die door de Brusselse wetgever worden nagestreefd, oordeelt het Hof dat dit verschil in behandeling discriminerend is.
Arrest nr. 117/2022
De beperking tot 24 maanden (vóór 2021) van de overgangsuitkering voor de langstlevende echtgenoot met een kind, ongeacht de leeftijd van dat kind, is ongrondwettig
Twee rechtscolleges stellen vragen aan het Hof over meerdere wijzigingen die in 2014 en 2015 zijn aangebracht aan de regeling over het overlevingspensioen van de langstlevende echtgenoot.
Volgens het Hof is de geleidelijke verhoging van de vereiste leeftijd van 45 naar 50 jaar om een overlevingspensioen te genieten, grondwettig. De wetgever kon evenzeer de afwijking van die leeftijdsvoorwaarde voor de langstlevende echtgenoot met een kind ten laste afschaffen zonder de Grondwet te schenden.
De wetgever heeft bovendien in een tijdelijke overgangsuitkering voorzien voor de langstlevende echtgenoot die niet de vereiste leeftijd heeft bereikt om een overlevingspensioen te genieten. Tot 2021 was die overgangsuitkering voor de langstlevende echtgenoot met een kind ten laste evenwel beperkt tot 24 maanden, ongeacht de leeftijd van het kind. Het Hof oordeelt dat die limiet ongrondwettig is.
Arrest nr. 110/2022
Het Hof oordeelt dat de wetgeving over de manuele en digitale contactopsporing ter bestrijding van COVID-19 grondwettig is, behalve op drie punten
Het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020 regelt de manuele en digitale opsporing van personen die (vermoedelijk) met COVID-19 besmet zijn en hun contacten. Daartoe richt het verschillende gegevensbanken op. De vzw « Vivant Ostbelgien », verschillende Duitstalige volksvertegenwoordigers en de vzw « Ligue des droits humains » vorderen de vernietiging van de wetgeving die instemt met het samenwerkingsakkoord. Volgens hen schendt het samenwerkingsakkoord het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op de bescherming van de persoonsgegevens.
Het Hof verwerpt de meeste bezwaren van de verzoekende partijen. Wel acht het Hof ongrondwettig: (1) het nalaten om organen op niveau van de gefedereerde entiteiten aan te wijzen als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken van de centrale gegevensbank opgericht bij Sciensano en (2) de afwezigheid van een maximumtermijn voor het bewaren van de persoonsgegevens die zijn opgeslagen in een andere gegevensbank. Het Hof vernietigt de betrokken bepalingen, maar handhaaft de gevolgen ervan tijdelijk. Daarnaast vernietigt het Hof de machtiging die is verleend aan het Informatieveiligheidscomité om de mededeling van persoonsgegevens aan derden met het oog op wetenschappelijk onderzoek toe te staan.
Arrest nr. 109/2022
Het Hof beantwoordt prejudiciële vragen over de grondwettigheid van de wet civiele veiligheid op grond waarvan de minister van Binnenlandse Zaken maatregelen met het oog op de bestrijding van de COVID?19-pandemie heeft genomen
De wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid machtigt de minister van Binnenlandse Zaken om bepaalde maatregelen te nemen in geval van dreigende omstandigheden, ter verzekering van de bescherming van de bevolking. Op de niet?naleving van die maatregelen staan straffen. De minister heeft die machtiging gebruikt om de verspreiding van het coronavirus (dat aan de oorsprong van de COVID?19?pandemie ligt) te beperken, door personen ertoe te verplichten thuis te blijven. Aan het Hof worden vragen gesteld over de grondwettigheid van die wet naar aanleiding van de vervolging van personen die de ministeriële maatregelen hebben overtreden.
Het Hof is van oordeel dat de aan de minister van Binnenlandse Zaken verleende machtiging het wettigheidsbeginsel in strafzaken niet schendt. Nu het gaat om verschillende risico? en noodsituaties die niet volledig en in detail kunnen worden omschreven, kon de wetgever ruime bewoordingen kiezen zodat ten aanzien van die risico's gepast kon worden opgetreden. De wetgever heeft die machtiging daarenboven voldoende omlijnd. Het Hof is daarentegen van oordeel dat het niet verantwoord is om de bevoegde rechter te verbieden bij de beoordeling van inbreuken op die maatregelen, rekening te houden met verzachtende omstandigheden.
Arrest nr. 96/2022
De verhoging van 55 tot 65 % van het aandeel voorrangsplaatsen voor leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, in de Nederlandstalige scholen te Brussel, is grondwettig
Bij een decreet van 17 mei 2019 heeft de Vlaamse decreetgever het aandeel voorrangsplaatsen, in de Nederlandstalige scholen van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voor leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, verhoogd van 55 tot 65 %. Bij datzelfde decreet wordt een nieuwe voorrangsregeling ingevoerd, ten belope van 15 % van de beschikbare plaatsen, voor leerlingen die 9 jaar Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd.
Het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapsregering vorderen de vernietiging van die maatregelen. Het Hof oordeelt dat de verhoging van het aantal voorrangsplaatsen tot 65 % redelijk verantwoord is omdat zij beantwoordt aan een reële behoefte en de Vlaamse Gemeenschap niet verhindert om een billijk deel op te vangen van de leerlingen die noch het Nederlands, noch het Frans als thuistaal hebben. Het Hof oordeelt daarentegen dat, ook al kan de decreetgever een schoolloopbaan van een minimumaantal jaren in het Nederlandstalig basisonderwijs eisen opdat een leerling voorrang zou krijgen, de minimumduur van negen jaar evenwel buitensporig is. Het Hof vernietigt dus die voorwaarde en verwerpt de beroepen voor het overige.
Arrest nr. 82/2022
Het Hof vernietigt de nieuwe eindtermen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap maar handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepalingen tot en met het schooljaar 2024-2025
Verscheidene partijen hebben het Hof verzocht om de schorsing en de vernietiging van de nieuwe eindtermen die de Vlaamse Gemeenschap heeft vastgelegd voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs. Bij het arrest nr. 113/2021 van 22 juli 2021 werden de vorderingen tot schorsing verworpen. Het Hof vernietigt thans die nieuwe eindtermen. Volgens het Hof zijn die eindtermen dermate omvangrijk en gedetailleerd, dat zij kenmerken vertonen van een volledig onderwijsprogramma, waardoor zij een fundamentele belemmering kunnen vormen voor de verwezenlijking van het eigen pedagogisch project van scholen. De bestreden eindtermen schenden artikel 24, § 1, van de Grondwet, dat de inrichtende machten van onderwijs het recht waarborgt om een eigen pedagogisch project te bepalen en de realisatie ervan na te streven. Het Hof handhaaft evenwel de gevolgen van de vernietigde bepalingen tot en met het schooljaar 2024-2025.
Arrest nr. 81/2022
De overgangsregeling in de Brusselse kinderbijslagwetgeving is grondwettig, maar de toepassing van de vermindering met 10 euro van de basiskinderbijslag voor kinderen geboren in december 2019, is discriminerend
De Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel stelt aan het Hof prejudiciële vragen over twee bepalingen van de Brusselse kinderbijslagwetgeving, wat betreft de kinderen die in december 2019 zijn geboren.
De eerste bepaling voorziet erin dat een gezin de vroegere federale kinderbijslagregeling blijft genieten indien het totaalbedrag van de kinderbijslag die het onder die regeling in december 2019 ontvangt, hoger is dan het bedrag van de nieuwe Brusselse regeling. Bij de vaststelling van dat totaalbedrag kan geen rekening worden gehouden met de geboorte van een kind in december 2019, omdat de kinderbijslag voor dat kind eerst in de daaropvolgende maand wordt ontvangen. Volgens het Hof is dit niet ongrondwettig.
Op grond van de tweede bepaling wordt de basiskinderbijslag verminderd met 10 euro voor de kinderen die zijn geboren vóór 1 januari 2020 indien de nieuwe Brusselse regeling voordeliger is dan de vroegere federale regeling. Dat die bepaling ook van toepassing is op kinderen die in december 2019 zijn geboren, is wel discriminerend.
Arrest nr. 76/2022
Het Hof verwerpt het beroep tegen de wetten die seksuele misdrijven op minderjarigen onverjaarbaar maken
De vzw’s « Ligue des droits humains » en « Association Syndicale des Magistrats » vorderen de vernietiging van de wetten van 14 november 2019 en van 5 december 2019 die seksuele misdrijven op minderjarigen onverjaarbaar maken.
Het Hof verwerpt het beroep. Het stelsel van de onverjaarbaarheid steunt op een dubbel criterium: het seksuele karakter van het misdrijf en de minderjarigheid van het slachtoffer. Het Hof oordeelt dat dit dubbel criterium objectief en pertinent is. De situatie van de minderjarige slachtoffers van seksuele misdrijven is immers in vele opzichten uniek. Wegens hun jonge leeftijd en het traumatiserende aspect van een aantasting van hun seksuele integriteit kan een aanzienlijke termijn voor hen noodzakelijk zijn om zich bewust te worden van de ernst van de feiten en die ook aan te klagen. Ten slotte oordeelt het Hof dat de bestreden wetten geen onevenredige gevolgen hebben voor het recht op een eerlijk proces.
Arrest nr. 75/2022
Het Hof vernietigt een artikel van het Belgisch Scheepvaartwetboek in zoverre het de ontscheping verhindert van bepaalde verstekelingen die aan boord van een schip worden ontdekt, en in zoverre het geen waarborgen bevat voor het aan boord houden
Verschillende verenigingen vragen de vernietiging van bepalingen van het Belgisch Scheepvaartwetboek die betrekking hebben op verstekelingen die worden ontdekt aan boord van een Belgisch schip of een schip dat zich in een Belgische haven bevindt. Die bepalingen voorzien erin dat alle verstekelingen aan boord worden gehouden, en dat zij enkel kunnen ontschepen in geval van een verwijdering van het grondgebied.
Het Hof oordeelt dat het beroep deels gegrond is. Het vernietigt artikel 2.4.4.2 van het Wetboek in zoverre het de ontscheping van vier specifieke categorieën van verstekelingen niet toestaat. Het betreft verstekelingen van Belgische nationaliteit of die toegelaten zijn tot verblijf in België, zij die om internationale bescherming verzoeken (tijdens het onderzoek van hun aanvraag), de niet?begeleide minderjarige vreemdelingen en zij van wie de gezondheidstoestand een dringende medische behandeling vereist. Het Hof vernietigt hetzelfde artikel eveneens in zoverre de aan boord gehouden verstekelingen niet genieten van bepaalde waarborgen, zoals de mogelijkheid om een beroep in te stellen betreffende de wettigheid van hun vasthouding of een maximumduur van vasthouding. Het verwerpt het beroep voor het overige.
Arrest nr. 69/2022
Het Hof vernietigt de tijdelijke opschorting, in het kader van de Covid-19-pandemie, van de termijnen om voor de Raad van State bestuurshandelingen die onder het Waalse Gewest ressorteren te betwisten, maar handhaaft de gevolgen ervan
In het kader van het beheer van de Covid-19-pandemie heeft de Waalse Regering een bijzonderemachtenbesluit genomen tot tijdelijke opschorting van de termijnen om voor de Raad van State een vordering tot nietigverklaring in te stellen tegen de Waalse administratieve handelingen of de reglementering. Artikel 2 van het decreet van het Waalse Gewest van 3 december 2020 bekrachtigt die tijdelijke opschorting. Een vennootschap die betrokken is bij een beroep waarvan de ontvankelijkheid door de maatregel wordt beïnvloed, verzoekt het Hof die laatste te vernietigen.
Het Hof vernietigt de bestreden bepaling wegens schending van de bevoegdheidverdelende regels. Die bepaling maakt inbreuk op de federale bevoegdheid inzake de vaststelling van de procedureregels voor de Raad van State. Het Waalse Gewest kan die inbreuk niet verantwoorden door een beroep te doen op de techniek van de impliciete bevoegdheden. Het Hof handhaaft evenwel definitief de gevolgen van de maatregel, teneinde elke rechtsonzekerheid te vermijden ten aanzien van de berekening van de termijnen om in rechte te treden voor de Raad van State.
Arrest nr. 60/2022
Het is discriminerend dat een houder van een Brusselse VVC-vergunning die na 15 januari 2021 werd aangevraagd, de overgangsregeling niet geniet die toelaat taxidiensten te verlenen via UberX. Het Hof schorst die scharnierdatum
Ingevolge een arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 23 november 2021 besliste Uber om haar UberX-platform ontoegankelijk te maken voor de houders van een Brusselse vergunning voor verhuur van voertuigen met chauffeur (VVC-vergunning). De Brusselse wetgever heeft vervolgens een overgangsregeling aangenomen die het tijdelijk mogelijk maakt om taxidiensten te verlenen via een elektronisch platform als UberX. Die overgangsregeling is voorbehouden voor de houders van een VVC-vergunning die uiterlijk op 15 januari 2021 werd aangevraagd. Verschillende personen die na 15 januari 2021 een aanvraag voor een VVC-vergunning hebben ingediend, vorderen de schorsing van die scharnierdatum.
Het Hof beveelt de schorsing van de scharnierdatum van 15 januari 2021. Het Hof stelt vast dat die datum samenvalt met een ander arrest van het Hof van Beroep te Brussel. Die datum is evenwel niet pertinent in het licht van het doel van de wetgever om de overgangsregeling uitsluitend ten goede te laten komen aan exploitanten die te goeder trouw zijn. Het arrest van 15 januari 2021 had immers niet de stopzetting van de exploitatie van het UberX-platform bevolen.
Arrest nr. 54/2022
De uitsluiting van de Brusselse hulpverleningsdienst (DBDMH) van het voordeel van de federale dotaties voor hulpverleningszones en zijn specifieke federale financiering zijn discriminerend
In het kader van een geschil waarbij de Belgische Staat tegenover het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Brusselse hulpverleningsdienst (DBDMH) staat, vraagt het Hof van Beroep te Brussel aan het Grondwettelijk Hof of de regeling van de federale financiering van de DBDMH discriminerend is in vergelijking met die van de hulpverleningszones en de prezones in de rest van het land.
Het Hof stelt vast dat geen enkel vooraf bepaald verdelingscriterium vaststelt op welk aandeel de DBDMH recht heeft in het totaalbedrag van de federale dotaties die worden toegekend aan de hulpverleningszones en aan de DBDMH. De isolatie van de DBDMH in een aparte begrotingsenveloppe en zijn uitsluiting van de verdelingscriteria die gelden voor de hulpverleningszones, kunnen de DBDMH benadelen. Die regeling is bijgevolg discriminerend. Het Hof is daarentegen van oordeel dat het redelijk verantwoord is dat de DBDMH de federale dotaties die aan de prezones werden toegekend, niet heeft genoten.
Arrest nr. 48/2022
Het meerderjarige kind waarvan alleen de afstamming van moederszijdse vaststaat en dat met succes een vordering tot onderzoek naar het vaderschap heeft ingesteld, moet de naam van zijn biologische vader kunnen dragen
Het meerderjarige kind van wie de afstamming van vaderszijde wordt gewijzigd ingevolge een vordering tot betwisting van en onderzoek naar het vaderschap, kan kiezen om de naam van zijn biologische vader te dragen door een verklaring voor de rechtbank in te dienen (artikel 335, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek). Het meerderjarige kind van wie de afstamming van vaderszijde voor de eerste maal wordt vastgesteld na de afstamming van moederszijde, kan dat niet. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de grondwettigheid van dat verschil in behandeling.
Het Hof is van oordeel dat artikel 335, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in zoverre die bepaling het meerderjarige kind dat in die situatie met succes een vordering tot onderzoek naar het vaderschap heeft ingesteld, niet toestaat de naam van zijn biologische vader te dragen, als enige naam of vermeld naast die van zijn moeder.
Arrest nr. 33/2022
Het Hof verwerpt het beroep tegen de wet van 22 mei 2019 die de wetgeving over het beheer van persoonsgegevens door de politiediensten wijzigt
De wet van 22 mei 2019 concretiseert het algemene kader dat van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens door de politiediensten. De vzw « Ligue des droits humains » vordert de vernietiging van verschillende bepalingen van die wet.
Het Hof verwerpt het beroep. Het is van oordeel dat de regels die van toepassing zijn op de verwerking van gevoelige gegevens, grondwettig zijn. Het verwerpt ook de bezwaren die zijn gericht tegen de koppeling van de politionele gegevensbanken. Ten slotte is het Hof van oordeel dat de regels met betrekking tot de rechtstreekse toegang van de inlichtingen? en veiligheidsdiensten tot de Algemene Nationale Gegevensbank (ANG) een billijk evenwicht tot stand brengen tussen het recht op eerbiediging van het privéleven en de bescherming van de nationale veiligheid.
Arrest nr. 32/2022
Het Hof schorst gedeeltelijk het decreet van de Franse Gemeenschap over het investeringsplan voor schoolgebouwen in het kader van het Europees plan voor herstel en veerkracht
Het SeGEC, de « Union francophone des Associations de parents de l’Enseignement catholique », inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije onderwijsnet, leerkrachten en ouders vorderen de schorsing en de vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 september 2021 « betreffende het investeringsplan voor schoolgebouwen in het kader van het Europees plan voor herstel en veerkracht ».
Het Hof schorst het bestreden decreet gedeeltelijk. Het is van oordeel dat de verdeelsleutel van de subsidiëringen tussen het net van de Franse Gemeenschap (41,15 %), het gesubsidieerde officiële net (34,12 %) en het gesubsidieerde vrije net (24,73 %) niet redelijk verantwoord lijkt. Hetzelfde geldt voor het verschil tussen de financieringsratio’s van de projecten van het net van de Franse Gemeenschap en die van het gesubsidieerde vrije net. Het financiële nadeel voor de inrichtende machten die de subsidies waarop zij aanspraak hadden kunnen maken, niet zullen genieten, moet als ernstig en moeilijk te herstellen worden beschouwd.
Arrest nr. 31/2022
Het begrip « normale verrichtingen van beheer van een privévermogen » schendt niet het fiscale wettigheids- en gelijkheidsbeginsel
Het Hof van Cassatie vraagt het Grondwettelijk Hof of het begrip « normale verrichtingen van beheer van een privévermogen » een schending inhoudt van het fiscale wettigheids- en gelijkheidsbeginsel. Aan de hand van dit normaliteitscriterium beoordelen de fiscale administratie en de rechter of concrete verrichtingen « normaal » of « abnormaal » zijn. Enkel de occasionele winst of baten die voortkomen uit normale verrichtingen van beheer van een privévermogen zijn uitgesloten van de kwalificatie als diverse inkomsten.
Het Hof oordeelt dat de beoordelingsbevoegdheid die de wetgever verleent aan de fiscale administratie en de rechter bij de invulling van het begrip « normale verrichtingen van beheer van een privévermogen » aan de hand van het criterium « voorzichtig en redelijk persoon » voldoende nauwkeurig en voorspelbaar is. Bovendien heeft de wetgever voorzien in waarborgen om de belastingplichtige te beschermen tegen willekeur. Artikel 90, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in de versie die van toepassing is op het aanslagjaar 2010, schendt dan ook niet het fiscale wettigheids- en gelijkheidsbeginsel.
Arrest nr. 29/2022
De persoon die vóór 65 jaar door een handicap is getroffen maar zijn eerste aanvraag om hulp indient na 65 jaar, moet in bepaalde gevallen individuele integratiehulp voor de aanschaf van hulpmiddelen kunnen genieten
Personen die vóór 65 jaar door een handicap zijn getroffen, kunnen individuele integratiehulp genieten indien zij hun eerste aanvraag om hulp hebben ingediend vóór 65 jaar, maar niet indien zij ze indienen na 65 jaar (artikel 275 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid). Aan het Hof worden vragen gesteld over dat verschil in behandeling.
Wanneer een persoon met een handicap een eerste aanvraag voor een tegemoetkoming indient na 65 jaar, wordt hij in beginsel niet uitgesloten van enige tegemoetkoming, aangezien hij dan onder het stelsel inzake hulp aan ouderen valt. De situatie is evenwel anders voor wat betreft de individuele integratiehulp voor de aanschaf van hulpmiddelen. In een dergelijk geval wordt de persoon uitgesloten van die hulp en kan hij geen andere hulp aanvragen om de noodzakelijke hulpmiddelen aan te schaffen, ook al wordt niet betwist dat de handicap zich heeft voorgedaan vóór 65 jaar en de kosten voor die hulpmiddelen rechtstreeks zijn verbonden met zijn handicap. In dat geval is het verschil in behandeling niet redelijk verantwoord.
Arrest nr. 26/2022
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van de wet van 15 maart 2020, die de euthanasiewetgeving wijzigt
Verschillende particulieren, onder wie drie artsen, vorderen de vernietiging van verscheidene bepalingen van de wet van 15 maart 2020, die de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie wijzigt.
Volgens het Hof is het beroep, in zoverre het is gericht tegen het verbod voor zorginstellingen om euthanasie binnen hun muren te verbieden, niet ontvankelijk, aangezien de verzoekende partijen niet aantonen dat zij rechtstreeks worden geraakt door dat verbod. Voor het overige is het Hof van oordeel dat de wet van 15 maart 2020 grondwettig is. Enerzijds schendt de verplichting, voor de arts die weigert om euthanasie toe te passen, om de patiënt of de vertrouwenspersoon door te verwijzen naar een instelling die in euthanasierecht is gespecialiseerd, de gewetensvrijheid van die arts niet en eerbiedigt zij de rechten van de patiënt. Anderzijds is het redelijk verantwoord dat de wilsverklaring waarmee een persoon te kennen geeft dat hij euthanasie wenst wanneer hij zijn wil niet meer kan uiten, voortaan een onbepaalde duur heeft, in plaats van vijf jaar geldig te zijn zoals voorheen, aangezien hij de mogelijkheid heeft om de verklaring op elk ogenblik in te trekken en aan te passen.
Arrest nr. 23/2022
Het niet vermelden van de beschikbare middelen en termijnen van beroep bij de betekening, bij deurwaardersexploot, van een vonnis aan een rechtzoekende, schendt het recht op toegang tot de rechter
Het Hof van Beroep te Bergen stelt aan het Hof vragen over de grondwettigheid van artikel 43 van het Gerechtelijk Wetboek, in zoverre het niet oplegt dat het exploot van betekening van een vonnis, op straffe van nietigheid, melding maakt van de rechtsmiddelen, van de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel of die rechtsmiddelen moeten worden ingesteld en van het rechtscollege dat bevoegd is om daarvan kennis te nemen.
Volgens het Hof moet de rechtzoekende aan wie een vonnis is betekend, voldoende worden geïnformeerd over de nadere regels inzake de beroepsmogelijkheden tegen dat vonnis om de daadwerkelijke uitoefening ervan te kunnen waarborgen. Het Hof besluit hieruit dat de in het geding zijnde bepaling, in zoverre zij geen dergelijke waarborg bevat, het recht op toegang tot de rechter schendt.
Het Hof handhaaft evenwel de gevolgen van de bepaling totdat de wetgever de vastgestelde ongrondwettigheid wegwerkt, en dat uiterlijk tot 31 december 2022.
Arrest nr. 22/2022
De wet die de controles versterkt op verleende dringende medische hulp aan vreemdelingen die illegaal in België verblijven, is grondwettig onder voorbehoud van enkele interpretaties
De dringende medische hulp is de enige maatschappelijke dienstverlening die kan worden toegekend aan een vreemdeling die illegaal in België verblijft. De wet van 29 maart 2018 versterkt de controles op die hulp, zonder de voorwaarden om die hulp te krijgen te wijzigen. De wet voert daartoe de functie van controlearts bij de Hulpkas voor Ziekte? en Invaliditeitsverzekering in. Verschillende verenigingen hebben tegen die wet een beroep tot vernietiging ingesteld. Het Hof verwerpt het beroep, onder voorbehoud van enkele interpretaties. Het Hof oordeelt dat de bestreden wet aan de controlearts geen controle toekent over de opportuniteit van de verleende zorg in het kader van de dringende medische hulp. Het beginsel van de soevereine beoordeling door de behandelende arts die, op basis van zijn deontologische verantwoordelijkheid, bepaalt welke zorg hij noodzakelijk en dringend acht, wordt niet aangetast. De controles hebben betrekking op het uitsluitend medische karakter van de hulp, op het bestaan van een medisch attest waaruit het dringende karakter ervan blijkt en op het bestaan van een voorafgaand maatschappelijk onderzoek door het OCMW.
Arrest nr. 15/2022
De wetgever dient te voorzien in een doeltreffend preventief rechtsmiddel voor de verdachte in een opsporingsonderzoek om een langdurig strafonderzoek te versnellen
Als een gerechtelijk onderzoek na een jaar niet is afgesloten, kan de inverdenkinggestelde de kamer van inbeschuldigingstelling verzoeken controle uit te oefenen over de voortgang ervan. Het Wetboek van strafvordering voorziet niet in gelijkaardig recht voor de verdachte in een opsporingsonderzoek. De kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Gent vraagt het Hof of dit niet discriminerend is in het licht van het recht op een eerlijk proces en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel. Het Hof stelt vast dat de voorbereidende fase van het strafproces de vorm kan aannemen van een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek. Dit criterium van onderscheid is volgens het Hof niet pertinent om al dan niet te kunnen genieten van het rechterlijk toezicht op langdurige strafonderzoeken. Het is aan de wetgever om een dergelijk rechtsmiddel in te voeren voor langdurige opsporingsonderzoeken. In afwachting van het optreden van de wetgever, is het aan de kamer van inbeschuldigingstelling om een einde te maken aan de ongrondwettigheid door de bestaande regeling voor gerechtelijk onderzoeken bij analogie toe te passen in het kader van een opsporingsonderzoek.
Arrest nr. 11/2022
De regeling waarbij de bijdrage aan het fonds voor juridische bijstand ten laste wordt gelaten van de eiser die in het gelijk wordt gesteld tegen een verweerder die juridische tweedelijnsbijstand geniet, is ongrondwettig
Bij het instellen van een vordering in rechte dient de eiser, op basis van de wet van 19 maart 2017, in beginsel een bijdrage te betalen aan het fonds voor juridische bijstand. Indien de eiser het proces wint, betaalt de verweerder de bijdrage in beginsel terug. Dat is evenwel niet het geval als de verweerder juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet. De Vrederechter te Aarlen vraagt het Hof of die regeling discriminerend is.
Het Hof stelt vast dat de wetgever een tweevoudig doel nastreeft. Ten eerste wil hij de bijdrage laten dragen door de in het ongelijk gestelde partij. Ten tweede wil hij de bijdrage niet laten dragen door de in het ongelijk gestelde partij indien die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet. Het Hof is van oordeel dat de bepaling pertinent is in het licht van het tweede doel, maar niet ten aanzien van het eerste. Aan het tweevoudige doel van de wetgever zou volledig kunnen worden tegemoetgekomen als het Fonds de bijdrage aan de eiser terugbetaalt wanneer die in het gelijk wordt gesteld tegen een verweerder die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet.
Arrest nr. 10/2022
Het Hof verwerpt de vorderingen tot schorsing van de wetgevende normen waarbij instemming wordt verleend met twee samenwerkingsakkoorden over het gebruik van het COVID Safe Ticket en van het Vlaamse decreet over het COVID Safe Ticket
De federale overheid en verschillende deelstaten sloten op 14 juli 2021 een samenwerkingsakkoord over het gebruik van het COVID Safe Ticket (CST) dat door samenwerkingsakkoorden van 27 september en 28 oktober 2021 werd gewijzigd. Het bevat de regels over het gebruik van het CST om toegang te verkrijgen tot bepaalde plaatsen of evenementen in de context van de COVID-19-pandemie. Het Vlaamse decreet over het CST voert dat gewijzigde samenwerkingsakkoord uit.
Verschillende particulieren en een vzw vorderen de vernietiging en de schorsing van zowel de wetgevende normen waarbij instemming wordt verleend met die twee wijzigende samenwerkingsakkoorden, als van het Vlaamse decreet. Volgens het Hof tonen de verzoekende partijen niet aan dat de onmiddellijke toepassing van de bestreden bepalingen hun een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen. Het Hof verwerpt dan ook de vorderingen tot schorsing. Het moet zich in een later stadium nog uitspreken over de beroepen tot vernietiging.
Arrest nr. 9/2022
De heffing van een registratierecht van 10% op de waarde van de gehele of gedeeltelijke overdracht van een onroerend goed van een naamloze vennootschap aan een van haar vennoten is grondwettig
Het Hof van Cassatie ondervraagt het Grondwettelijk Hof over de registratierechten die worden geheven wanneer een naamloze vennootschap en een van haar vennoten samen een onroerend goed aankopen, waarna de vennoot de onverdeelde rechten van de naamloze vennootschap in dat goed koopt. Volgens de Vlaamse Belastingdienst wordt in dat geval een onroerend goed uit de vennootschap gebracht, zodat daarop het evenredig kooprecht van 10% van toepassing is.
Volgens het Hof strookt die interpretatie met de doelstellingen die de wetgever nastreefde. Allereerst beoogde de wetgever te vermijden dat de koper van een onroerend goed registratierechten zou kunnen ontlopen door de koop te regelen via een vennootschap. Bovendien vond de wetgever dat elke transactie waarbij een naamloze vennootschap een onroerend goed overdraagt aan een van haar vennoten, een economisch voldoende betekenisvolle transactie vormt om de toepassing van het evenredig kooprecht te rechtvaardigen. Het Hof oordeelt dat de voorgelegde interpretatie van artikel 130 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten niet kennelijk onredelijk is en geen schending inhoudt van het eigendomsrecht van de belastingplichtige.
Arrest nr. 7/2022
Het Hof vernietigt bepaalde modaliteiten van de wet van 20 juli 2020, die er onder meer in voorziet dat een persoon niet betrouwbaar is om het beroep van bedrijfsrevisor uit te oefenen in geval van een veroordeling wegens een inbreuk op de antiwitwaswetgeving
De wet van 20 juli 2020 voorziet er onder meer in dat een persoon die werd veroordeeld tot een strafrechtelijke geldboete wegens een inbreuk op de antiwitwaswetgeving niet betrouwbaar is om het beroep van bedrijfsrevisor uit te oefenen. Tegen die wet wordt een beroep tot vernietiging ingesteld door het Instituut van de Bedrijfsrevisoren en twee bedrijfsrevisoren.
Het Hof oordeelt dat de onbeperkte duur van het verlies van de vereiste betrouwbaarheid als bedrijfsrevisor het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel schendt. Datzelfde beginsel acht het Hof ook geschonden door de maatregel dat, wanneer één van de vennoten, uiteindelijk begunstigden of leidinggevenden niet langer voldoet aan het betrouwbaarheidsvereiste, ook de hoedanigheid van bedrijfsrevisor van het bedrijfsrevisorenkantoor waaraan hij is verbonden, onmiddellijk wordt ingetrokken, zonder dat aan dat kantoor een redelijke termijn wordt geboden om de banden met de betrokkene te verbreken. Het Hof vernietigt de bestreden wet in die mate en verwerpt het beroep voor het overige.
Arrest nr. 1/2022
Het ontbreken van een rechtsmiddel tot opheffing van een inbeslagname die werd gedaan op verzoek van een Staat die geen lid is van de EU en tot inzage in het Belgisch strafdossier, schendt de Grondwet
De kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel stelt het Hof verschillende prejudiciële vragen over de regels die van toepassing zijn inzake wederzijdse rechtshulp met een Staat die geen lid is van de Europese Unie. Die vragen betreffen de onmogelijkheid, voor een rechtzoekende - die politiek vluchteling is in België wegens vervolgingen door de Staat waarvan het verzoek om wederzijdse rechtshulp uitgaat -, om de opheffing te vorderen van een inbeslagneming van goederen en om inzage te hebben in het strafdossier.
Volgens het Hof schendt de onmogelijkheid, voor de rechtzoekende, om een beroep in te stellen tot opheffing van een inbeslagneming die in een dergelijke context wordt uitgevoerd, het recht op toegang tot de rechter. In afwachting van de invoering van zulk een beroep door de wetgever, moet de rechtzoekende zulk een verzoek kunnen formuleren voor de onderzoeksrechter, met een eventueel hoger beroep voor de kamer van inbeschuldigingstelling. Het Hof oordeelt vervolgens dat het ontbreken van een controle door een Belgische rechter van de regelmatigheid van de buitenlandse procedure, kan worden gerechtvaardigd door de respectieve bevoegdheden van de Belgische en buitenlandse overheden in een context van internationale wederzijdse rechtshulp. Er is overigens voorzien in bepaalde waarborgen, onder meer het feit dat de Belgische overheden de status van vluchteling in aanmerking nemen wanneer zij het verzoek om wederzijdse rechtshulp ten uitvoer leggen. Het Hof oordeelt ten slotte dat de onmogelijkheid, voor de rechtzoekende, om toegang te hebben tot de elementen van het strafdossier waarover de Belgische overheden beschikken en op grond waarvan zij hebben aanvaard om het verzoek om wederzijdse rechtshulp ten uitvoer te leggen, ongrondwettig is. Het staat aan de wetgever daartoe in een beroep te voorzien.
Arrest nr. 187/2021
Het Hof vernietigt de bepaling die toelaat burgers van de Europese Unie en hun familieleden tot 8 maanden vast te houden om de uitvoering te waarborgen van een bevel om het grondgebied te verlaten
Verschillende verenigingen vorderen de vernietiging van de bepalingen die de Koning toelaten om burgers van de Europese Unie en hun familieleden die het bevel hebben gekregen het grondgebied te verlaten, preventieve maatregelen op te leggen om het risico op onderduiken te voorkomen. Zij vorderen tevens de vernietiging van de bepaling die toelaat de burgers van de Unie en hun familieleden tot 8 maanden vast te houden met het oog op verwijdering. Het Hof heeft hierover twee prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat hierop heeft geantwoord bij een arrest van 22 juni 2021.
Het Hof verwerpt de grief die is gericht tegen de mogelijkheid om preventieve maatregelen op te leggen om het risico op onderduiken te voorkomen. Het staat aan de Koning die preventieve maatregelen te bepalen met inachtneming van de vereisten die voortvloeien uit het arrest van het Hof van Justitie : de Koning mag niet voorzien in preventieve maatregelen die strikter zijn dan die voor onderdanen van derde landen en de Koning moet de voorwaarden in acht nemen die zijn opgelegd bij de richtlijn 2004/38/EG. Het Hof vernietigt daarentegen de bepaling die toelaat burgers van de Unie of hun familieleden tot 8 maanden vast te houden. Dit is dezelfde duur als voor onderdanen van derde landen. Voor de duur van de verwijderingsprocedure bevinden burgers van de Unie en hun familieleden zich niet in een situatie die vergelijkbaar is met die van onderdanen van derde landen. Het is dus niet verantwoord dezelfde maximumduur van vasthouding toe te passen.
Arrest nr. 183/2021
Het verbod op het afficheren van merkreclame voor tabaksproducten in en aan de voorgevel van tabaks- en krantenwinkels is niet ongrondwettig
De wet van 24 januari 1977 « betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten » bevatte een uitzondering op het principiële verbod op tabaksreclame voor het aanbrengen van het merk van een tabaksproduct op affiches in en aan de voorgevel van tabakswinkels en van krantenwinkels die tabaksproducten verkopen. De wet van 15 maart 2020 heft, met ingang vanaf 1 januari 2021, die uitzondering op. Een tabaksproducent stelt tegen die opheffing een beroep tot vernietiging in bij het Grondwettelijk Hof.
Het Hof verwerpt dat beroep. Enerzijds schendt de opheffing van die uitzondering noch de vrijheid van meningsuiting, noch het recht op eigendom, noch de vrijheid van ondernemen. Aangezien reclame het verlangen naar een tabaksproduct kan opwekken bij jongeren, rokers en diegenen die een einde proberen te stellen aan hun gebruik, draagt de opheffing van de betrokken uitzondering bij tot een betere bescherming van de algemene volksgezondheid, en is zij redelijk verantwoord. Anderzijds is de opheffing van de betrokken uitzondering verenigbaar met het gelijkheids- en niet discriminatiebeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. In het licht van de doelstelling om de volksgezondheid te bewaken en de blootstelling aan en de aantrekking van merken van tabaksproducten, vooral bij jongeren, tegen te gaan, is het pertinent om de zichtbaarheid van merkreclame in alle handelszaken zonder onderscheid naar producten te beperken, en dus ongeacht of het gaat om brandbare tabaksproducten of PRRP’s (potentially reduced risk products: niet?brandbare producten en producten die niet op basis van tabak zijn, zoals bijvoorbeeld e-sigaretten). Bovendien steunt die identieke behandeling op een redelijke verantwoording, aangezien het in beide gevallen gaat om schadelijke producten.
Arrest nr. 179/2021
De luchtvaartmaatschappij voldoet aan haar wettelijke controleplicht wanneer een passagier bij het instappen zijn Unieburgerschap aantoont aan de hand van een geldige identiteitskaart, een geldig paspoort of elk ander bewijs
Het Hof diende zich uit te spreken over een prejudiciële vraag van het hof van beroep te Brussel over de wettelijke verplichting voor luchtvaartmaatschappijen om te controleren of een passagier bij het aan boord gaan in het bezit is van de vereiste stukken om België binnen te komen. Wanneer zij die controleplicht niet nakomen, kan hen een administratieve geldboete worden opgelegd. Het hof van beroep vraagt het Hof of die verplichting verenigbaar is met het gelijkheidsbeginsel, indien zij zo wordt geïnterpreteerd dat geen administratieve geldboete wordt opgelegd indien een Unieburger zijn identiteit aan de hand van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort aantoont, maar wel een geldboete oplegt als een Unieburger zijn identiteit op een andere wijze aantoont, terwijl zij beiden genieten van het vrij verkeer van personen dat binnen de Unie geldt.
Het Hof oordeelt dat de interpretatie van het hof van beroep klaarblijkelijk onjuist is. Uit de samenlezing van verschillende wettelijke bepalingen volgt immers dat een luchtvaartmaatschappij voldoet aan haar controleplicht wanneer de passagier bij het aan boord gaan een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort voorlegt dat bewijst dat hij een Unieburger is of elk ander bewijs dat aantoont dat hij het recht van vrij verkeer of verblijf geniet.
Arrest nr. 178/2021
De afwezigheid van een sanctie wegens de niet?naleving door de administratie van de verplichting om de modaliteiten en termijnen van beroep te vermelden bij de kennisgeving van een individuele beslissing is ongrondwettig
De Arbeidsrechtbank te Luik stelt twee prejudiciële vragen aan het Hof in het kader van een beroep tegen een beslissing van het « Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles ». De eerste vraag heeft betrekking op de beroepstermijn van één maand die in deze zaak van toepassing is, terwijl het Handvest van de sociaal verzekerde voorziet in een beroepstermijn van drie maanden. De tweede vraag heeft betrekking op het feit dat er geen sanctie is wanneer de administratieve overheid niet voldoet aan de verplichting die op haar rust om te vermelden hoe de beslissing kan worden bestreden voor een rechter.
Het Hof antwoordt dat de toepassing van een beroepstermijn van één maand in dit geval niet discriminerend is, gelet op de respectieve bevoegdheden van het Waalse Gewest en van de federale overheid. Vervolgens antwoordt het Hof dat de Waalse decreetgever, door de niet?vermelding van de modaliteiten en termijnen van beroep in de kennisgeving van de administratieve beslissingen met individuele strekking niet gepaard te doen gaan met een sanctie teneinde de daadwerkelijke uitoefening van het recht op toegang tot de rechter te vrijwaren, op onevenredige wijze afbreuk heeft gedaan aan de rechten van de bestuurden. Volgens het Hof staat het aan de Waalse decreetgever de aard te bepalen van de sanctie die in een dergelijk geval moet worden toegepast. In de zaak die aan het Hof voorgelegd is, moet de Arbeidsrechtbank concreet nagaan of het recht op toegang tot de rechter van de eiser is geschonden en een einde maken aan die schending.
Arrest nr. 170/2021
Het Hof is niet bevoegd om een vraag van de Waalse Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten te beantwoorden omdat ze een administratieve overheid is en geen rechtscollege
De vzw « Forum Voor Vredesactie » heeft bij de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten van het Waalse Gewest een beroep ingesteld tegen de weigering van de Waalse Regering om de vergunningen voor de uitvoer van wapens naar het Koninkrijk Saudi-Arabië die sedert 1 september 2019 zijn uitgereikt, mee te delen. In het kader van dat beroep stelt de Commissie een vraag aan het Hof.
Het Hof stelt dat het niet bevoegd is om de vraag te beantwoorden. Enkel rechtscolleges kunnen vragen stellen aan het Hof. De Commissie is evenwel een administratieve overheid en geen rechtscollege. De Waalse decreetgever heeft immers de bedoeling gehad de Commissie te beschouwen als een administratieve overheid. Ten slotte zijn de regels met betrekking tot de bevoegdheid, de samenstelling en de werking van de Commissie verenigbaar met de kwalificatie als administratieve overheid.
Arrest nr. 168/2021
De verplichting om een beroep te doen op erkende havenarbeiders, niet enkel voor het laden en lossen van schepen, maar ook voor het klaarzetten van trailers op een kade voor verscheping, is grondwettig
Het Hof van Cassatie heeft het Grondwettelijk Hof gevraagd zich uit te spreken over de grondwettigheid van de verplichting voor werkgevers in havengebieden om een beroep te doen op erkende havenarbeiders voor havenarbeid die verder reikt dan het strikte laden en lossen van schepen en ook buiten de havengebieden kan worden verricht. Eerst heeft het Hof aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gevraagd of de nationale regeling van erkende havenarbeid een schending inhoudt van de vrijheid van vestiging of het vrij verkeer van diensten. Bij zijn arrest van 11 februari 2021 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat een wet die havenarbeid voorbehoudt aan erkende havenarbeiders verenigbaar kan zijn met het Unierecht indien ze als doel heeft de veiligheid in de havengebieden te waarborgen en arbeidsongevallen te voorkomen. In lijn met dat arrest stelt het Hof vast dat de wet op de havenarbeid slechts op algemene wijze voorziet in de invoering van een stelsel voor de erkenning van havenarbeiders. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de activiteit in het geschil dat aan de oorsprong ligt van de vraag: het klaarzetten van trailers op een kade voor verscheping met een daarvoor specifiek bestemd voertuig, een zogenaamde tugmaster. Volgens het Hof is de omvang van de risico’s die daarmee gepaard gaan niet dermate verschillend van die bij het laden en lossen van schepen in strikte zin. De verplichting om voor havenarbeid uitsluitend een beroep te doen op erkende havenarbeiders is net ingegeven door de noodzaak om de veiligheid in de havengebieden te waarborgen en om arbeidsongevallen te voorkomen. Het is dan ook redelijk verantwoord dat de verplichting om een beroep te doen op erkende havenarbeiders geldt voor beide soorten havenarbeid.
Arrest nr. 167/2021
De werknemer, in dienst getreden vóór of op 31/12/2013 en ontslagen na die datum , die tijdens de opzeggingstermijn in onderling overleg met de werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigt, heeft geen recht op een ontslagcompensatievergoeding
Het Hof diende zich uit te spreken over een prejudiciële vraag van de arbeidsrechtbank van Gent, afdeling Aalst, over de wettelijke regeling inzake de ontslagcompensatievergoeding. Die vergoeding compenseert voor de werknemer die in dienst is getreden vóór 1 januari 2014 en wordt ontslagen na 31 december 2013 het verschil tussen, enerzijds, de opzeggingstermijn of de overeenstemmende opzeggingsvergoeding die de werkgever moet toekennen en, anderzijds, de opzeggingstermijn of de overeenstemmende opzeggingsvergoeding die de werkgever zou toegekend hebben alsof de totale anciënniteit van de werknemer volledig verworven was na 31 december 2013.
De arbeidsrechtbank wil vernemen of er geen sprake is van discriminatie, indien die regeling zo wordt geïnterpreteerd dat de ontslagcompensatievergoeding verschuldigd is aan elke werknemer die in dienst is getreden vóór of op 31/12/2013 en na die datum wordt ontslagen, ook wanneer die werknemer tijdens de duur van de opzeggingstermijn, in onderling overleg met de werkgever, een einde maakt aan de arbeidsovereenkomst, omdat hij ander werk heeft gevonden.
Het Hof oordeelt dat de wettelijke regeling in die interpretatie discriminerend is. Het Hof voegt er evenwel aan toe dat de betrokken regeling ook zo kan worden geïnterpreteerd dat in een dergelijk geval geen ontslagcompensatievergoeding verschuldigd is. In die interpretatie wordt het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie niet geschonden.
Arrest nr. 165/2021
Het is niet strijdig met het recht op het ongestoord genot van de eigendom dat de algemene vergadering van mede-eigenaars van een appartementsgebouw bij een 4/5de meerderheid van de stemmen kan beslissen om gemeenschappelijke delen te verkopen
Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bepaling die de algemene vergadering van mede-eigenaars van een appartementsgebouw toestaat om gemeenschappelijke delen te verkopen bij meerderheid van vier vijfden van de stemmen.
Het Hof is van oordeel dat die bepaling het recht op het ongestoord genot van de eigendom niet schendt. Die bepaling strekt ertoe een blokkering in het beheer van de mede-eigendom te vermijden. Dat is een legitieme doelstelling. De meerderheid van vier vijfden maakt het mogelijk een billijk evenwicht te verzekeren tussen de belangen van de mede-eigendom en de individuele belangen van de mede-eigenaars. Bovendien heeft de wetgever voorzien in beroepsmogelijkheden voor de rechter.
Arrest nr. 158/2021
De afschaffing van de anonimiteit van prepaid-belkaarten en de medewerkingsplicht van banken en financiële instellingen bij de identificatie van de eindgebruiker zijn, op één punt na, grondwetsconform
De wet van 1 september 2016 schaft de anonimiteit van vooraf betaalde belkaarten af en maakt de identificatie van de eindgebruiker van een vooraf betaalde belkaart mogelijk op basis van de online banktransactie waarmee zij is aangekocht. Tegen die wet werd een beroep tot vernietiging ingesteld door drie verzoekers, die voornamelijk de schending van het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven aanvoerden.
Op dat vlak verklaart het Hof de bestreden wet grondwettig, zij het onder voorbehoud van enkele interpretaties. Het vernietigt daarentegen de bestreden wet in zoverre de wet niet zelf bepaalt welke identificatiegegevens worden verzameld en verwerkt en welke identificatiedocumenten in aanmerking komen. De gevolgen van de vernietigde bepaling worden evenwel gehandhaafd tot de inwerkingtreding van een wettelijke regeling die deze identificatiegegevens en identificatiedocumenten opsomt. De handhaving geldt uiterlijk tot 31 december 2022.
Arrest nr. 157/2021
Artikel 1 van de wet van 6 april 1847 “tot bestraffing van de beleedigingen aan den Koning” schendt de vrijheid van meningsuiting
De kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Gent dient zich uit te spreken over de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat door het Spaanse gerecht is uitgevaardigd tegen een Spaanse onderdaan die in Spanje werd veroordeeld wegens smaad aan en ernstige beledigingen van de Spaanse Kroon. De kamer van inbeschuldigingstelling, die onderzoekt of dat misdrijf ook een misdrijf in het Belgische recht is (de strafbaarstelling in beide landen is een voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel), stelt vast dat smaad aan en ernstige beledigingen van de Koning ook in België strafbaar zijn, op grond van de wet van 6 april 1847 “tot bestraffing van de beleedigingen aan den Koning”. De kamer van inbeschuldigingstelling wil evenwel van het Hof vernemen of die wet in overeenstemming is met de vrijheid van meningsuiting.
Het Hof is van oordeel dat artikel 1 van de wet van 6 april 1847 de vrijheid van meningsuiting schendt. Die bepaling bestraft beledigingen van de Koning met een bijzonder zware gevangenisstraf (zes maanden tot drie jaar gevangenisstraf), wat in beginsel strijdig is met de vrijheid van meningsuiting wanneer de straf wordt opgelegd voor geuite meningen in het kader van een politiek debat of een debat over aangelegenheden van algemeen belang. Bovendien beschermt die bepaling de reputatie van de Koning ruimer dan die van andere personen. Volgens het Hof beantwoordt de bepaling niet aan een dwingende maatschappelijke behoefte en is zij onevenredig met de doelstelling om de reputatie van de persoon van de Koning te beschermen.
Arrest nr. 148/2021
De toepassing van nieuwe bepalingen inzake de afstanden van beplantingen en overhangende takken en doorschietende wortels op het openbaar domein, is grondwettig mits rekening wordt gehouden met de eigenheid ervan
De wet « tot invoeging van het boek 3 ‘ Goederen ’ in het Burgerlijk Wetboek » voegt in het nieuw Burgerlijk Wetboek bepalingen in met betrekking tot de afstanden van beplantingen ten aanzien van de perceelsgrens en met betrekking tot overhangende takken en doorschietende wortels. Natuurverenigingen hebben tegen die bepalingen een beroep tot vernietiging ingesteld voor zover zij van toepassing zijn op het openbaar domein.
Het Hof verwerpt het beroep. Het oordeelt dat de toepassing van de betrokken bepalingen op het openbaar domein noch een inbreuk maakt op de bevoegdheden van de gewesten noch een schending inhoudt van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Het Hof beklemtoont in dat verband de eigenheid van het openbaar domein : zakelijke gebruiksrechten kunnen bestaan op een openbaar domeingoed, maar enkel in de mate dat de openbare bestemming van dat goed er niet aan in de weg staat, wat ook geldt voor de regels inzake de afstanden van beplantingen. Vervolgens is het Hof van oordeel dat de bestreden bepalingen niet leiden tot een aanzienlijke achteruitgang in de bescherming van een gezond leefmilieu.
De bestreden regels gelden evenmin voor aanplantingen die dateren van voor de inwerkingtreding van de wet. Ten slotte beklemtoont het dat de bestreden bepalingen niet van toepassing zijn op beplantingen die vóór de inwerkingtreding van de wet werden aangebracht.
Arrest nr. 142/2021
Het Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest houdende de validatie van de sectorale milieuvoorwaarden voor windturbines
Tegen het Vlaamse decreet tot validatie van de Vlaamse sectorale voorwaarden voor windturbines werden tien verzoekschriften tot gehele of gedeeltelijke schorsing en vernietiging ingediend. Door een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juni 2020 kwamen de vergunning en de uitbating van alle bestaande en geplande windturbineparken waarvan de vergunning verwijst naar de zogenaamde “sectorale voorwaarden voor windturbines”, in het gedrang. De decretale validatie van die sectorale voorwaarden beoogt de dreigende negatieve gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie voor de Belgische doelstellingen inzake hernieuwbare energie en inzake energiebevoorrading af te wenden.
Bij arrest nr. 30/2021 van 25 februari 2021 verwierp het Hof de vorderingen tot schorsing. De aangevoerde middelen, die bij die gelegenheid niet ernstig werden bevonden, worden thans ongegrond verklaard. Het Hof verwerpt dan ook de beroepen tot vernietiging van de decretale validatie.
Arrest nr. 140/2021
Het Hof verduidelijkt de kwalificatie van een door de overheid opgelegde heffing als belasting of als socialezekerheidsbijdrage
Het Arbeidshof te Bergen stelt verschillende prejudiciële vragen aan het Hof over de grondwettigheid van de responsabiliseringsbijdrage, die door de werkgevers verschuldigd is in geval van een overmatig gebruik van het stelsel van de economische werkloosheid.
Het Hof verduidelijkt allereerst de kwalificatie van een heffing als belasting of als socialezekerheidsbijdrage. Het besluit dat de in het geding zijnde bijdrage geen belasting is. Zij is dus niet onderworpen aan de grondwetsbepalingen die inzake belastingen van toepassing zijn.
Voorts oordeelt het Hof dat, zoals het dat heeft geoordeeld bij het arrest nr. 100/2018, het niet strijdig is met de beginselen van de niet?retroactiviteit van wetgeving en van rechtszekerheid dat verschillende parameters van de bijdrage gedefinieerd zijn nadat de betrokken werkgevers hebben gebruikgemaakt van de economische werkloosheid. Het Hof oordeelt eveneens dat de bijdrage niet op onevenredige wijze afbreuk doet aan het eigendomsrecht van die werkgevers.
Het Hof is ten slotte van oordeel dat de verschillen in behandeling die bestaan tussen de werkgevers die vallen onder de algemene regeling en die welke vallen onder de bouwsector, die zijn onderworpen aan een afwijkende regeling, niet zonder redelijke verantwoording zijn.
Arrest nr. 137/2021
Het Hof verwerpt het vernietigingsberoep tegen de hervorming van de Waalse reglementering inzake onbevaarbare waterlopen
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van het Waalse decreet van 4 oktober 2018 dat de reglementering inzake onbevaarbare waterlopen grondig hervormt.
Volgens het Hof is het Waalse Gewest bevoegd om dat decreet aan te nemen. Het Hof oordeelt dat het bestreden decreet niet leidt tot een onteigening, maar inmengingen met zich meebrengt in het recht op het ongestoord genot van de eigendom van de eigenaars van onbevaarbare waterlopen en van terreinen langs die waterlopen. Volgens het Hof streven die inmengingen evenwel een doel van algemeen belang na en bewerkstelligen zij een billijk evenwicht tussen alle aanwezige belangen. Het Hof oordeelt ten slotte dat het recht van de Europese Unie de decreetgever niet ertoe verplichtte vooraf over te gaan tot een milieubeoordeling.
Arrest nr. 131/2021
Het Hof verwerpt het beroep tegen de wet die de regeling van de uitzonderingen op de auteursrechten en de naburige rechten uitbreidt tot de kinderopvang
Bij de wet van 2 mei 2019 wordt de regeling van de uitzonderingen op de auteursrechten en naburige rechten die geldt voor het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek, uitgebreid tot de instellingen voor kinderopvang. SABAM, SIMIM en de cvba « PlayRight » stelden een beroep in tot vernietiging van die wet. Het Hof verwerpt dat beroep. Het Hof oordeelt dat richtlijn 2001/29/EG zulk een uitzondering toestaat voor de instellingen voor kinderopvang. Het Hof onderstreept dat de bestreden wet de uitzondering beperkt tot de pedagogische activiteiten van die instellingen en dat zij gerechtvaardigd is door de bekommernis om de opvoeding van kinderen te bevorderen. Volgens het Hof brengt de bestreden wet een billijk evenwicht tot stand tussen de rechten en belangen van de verschillende betrokken partijen. Die vaststelling impliceert evenwel dat het recht op vergoeding van de houders van auteursrechten en naburige rechten, dat reeds bestaat voor de andere gebruiksvormen die vallen onder onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, door de wetgever moet worden uitgebreid tot het gebruik van werken door de instellingen voor kinderopvang.
Arrest nr. 130/2021
Het Hof verwerpt grotendeels de beroepen tot vernietiging tegen het gemeentewegendecreet
Twee beroepen tot vernietiging zijn ingediend tegen het gemeentewegendecreet van 3 mei 2019 dat een uniform juridisch statuut invoert voor alle wegen waarvan de gemeente de beheerder is. De verzoekers uiten kritiek op talrijke aspecten van het decreet.
Het Hof oordeelt dat de verwervingsplicht die geldt voor de aanleg voor nieuwe gemeentewegen, ook geldt voor de verplaatsing van een gemeenteweg op privaat domein. Bijgevolg wordt de regeling vernietigd die ertoe leidt dat de verplaatsing geldt als titel voor de vestiging van een erfdienstbaarheid van doorgang. Voorts vormt het vergoedingssysteem bij meer- of minderwaarde van het perceel waarop de gemeenteweg gelegen is, geen onevenredige beperking van het eigendomsrecht. Evenmin is dit het geval voor de regeling inzake het ontstaan en de opheffing van gemeentewegen wegens langdurig (niet-)gebruik, aangezien de gemeentelijke beslissingen hierover steeds kunnen worden betwist bij de rechter.
Arrest nr. 118/2021
De verplichte bedwelming van dieren voorafgaand aan het slachten in het Vlaamse en Waalse Gewest schendt de Grondwet niet
Het Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging tegen het algemeen verbod op onbedwelmd slachten in het Vlaamse en Waalse Gewest. Het Hof had in het arrest nr. 53/2019 drie vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Bij zijn arrest van 17 december 2020 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat om het dierenwelzijn bij rituele slachtingen te bevorderen, lidstaten een verdovingsmethode kunnen opleggen die omkeerbaar is en niet tot de dood van het dier kan leiden. Het Hof oordeelt nu over de grond van de zaak. Het Hof benadrukt dat de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst een van de fundamenten van een democratische samenleving is en erkent dat het algemeen verbod op onbedwelmd slachten een beperking inhoudt van de godsdienstvrijheid van joodse en islamitische gelovigen die alleen vlees eten van onbedwelmd geslachte dieren. Die beperking beantwoordt evenwel aan een dwingende maatschappelijke behoefte en is evenredig met de nagestreefde doelstelling om het dierenwelzijn te bevorderen. Voorts mag de mogelijkheid tot omkeerbare bedwelming bij ritueel slachten niet zo worden geïnterpreteerd dat ze zou voorschrijven op welke wijze een religieuze rite moet worden uitgevoerd.
Arrest nr. 117/2021
De verplichte bedwelming van dieren voorafgaand aan het slachten in het Vlaamse en Waalse Gewest schendt de Grondwet niet
Het Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging tegen het algemeen verbod op onbedwelmd slachten in het Vlaamse en Waalse Gewest. Het Hof had in het arrest nr. 53/2019 drie vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Bij zijn arrest van 17 december 2020 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat om het dierenwelzijn bij rituele slachtingen te bevorderen, lidstaten een verdovingsmethode kunnen opleggen die omkeerbaar is en niet tot de dood van het dier kan leiden. Het Hof oordeelt nu over de grond van de zaak. Het Hof benadrukt dat de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst een van de fundamenten van een democratische samenleving is en erkent dat het algemeen verbod op onbedwelmd slachten een beperking inhoudt van de godsdienstvrijheid van joodse en islamitische gelovigen die alleen vlees eten van onbedwelmd geslachte dieren. Die beperking beantwoordt evenwel aan een dwingende maatschappelijke behoefte en is evenredig met de nagestreefde doelstelling om het dierenwelzijn te bevorderen. Voorts mag de mogelijkheid tot omkeerbare bedwelming bij ritueel slachten niet zo worden geïnterpreteerd dat ze zou voorschrijven op welke wijze een religieuze rite moet worden uitgevoerd.
Arrest nr. 115/2021
Het is redelijk verantwoord dat verkavelingsvoorschriften van verkavelingen ouder dan vijftien jaar niet langer een weigeringsgrond voor een stedenbouwkundige vergunningsaanvraag vormen
Het Hof diende zich uit te spreken over een prejudiciële vraag van de Raad voor Vergunningsbetwistingen met betrekking tot artikel 4.3.1, § 1, eerste lid, 1°, c), van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Volgens die bepaling vormen verkavelingsvoorschriften van verkavelingen die op het ogenblik van de indiening van een stedenbouwkundige vergunningsaanvraag ouder zijn dan vijftien jaar, niet langer een weigeringsgrond voor de aangevraagde vergunning, behoudens wanneer het gaat om voorschriften inzake wegenis en openbaar groen. Die bepaling leidt derhalve tot een verschil in behandeling. Terwijl de verkavelingsvoorschriften van een verkaveling die niet ouder is dan vijftien jaar in beginsel gelden als weigeringsgrond voor een vergunningsaanvraag die niet in overeenstemming is met die voorschriften, is dat, in beginsel, niet het geval voor de voorschriften van een verkaveling die ouder is dan vijftien jaar.
Het Hof oordeelt dat die bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet.
Volgens het Hof is het verschil in behandeling pertinent ten aanzien van het legitieme doel om het ruimtelijk rendement van de bestaande bebouwde ruimte te verhogen en de bedoeling van de decreetgever om te vermijden dat de realisatie van nieuwere beleidsvisies over ruimtelijke ordening wordt belemmerd door verkavelingsvoorschriften van oudere verkavelingen. Bovendien oordeelt het Hof dat de in het geding zijnde bepaling geen onevenredige gevolgen heeft.
Arrest nr. 113/2021
Het Hof verwerpt de vorderingen tot schorsing van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap dat nieuwe eindtermen invoert voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs
Meerdere partijen verzoeken het Hof om de schorsing en de vernietiging van de nieuwe eindtermen die de Vlaamse Gemeenschap heeft vastgelegd voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs. Voor een schorsing is onder meer vereist dat de verzoekende partijen aantonen dat de onmiddellijke toepassing van de nieuwe eindtermen hen een moeilijk te herstellen ernstig nadeel berokkent.
Het Hof is van oordeel dat de verzoekende partijen geen moeilijk te herstellen ernstig nadeel aantonen en dat de nadelen die de onmiddellijke toepassing van de bestreden bepalingen voor de verzoekende partijen zou kunnen meebrengen, niet opwegen tegen de nadelen van een schorsing van die bepalingen voor het gehele onderwijsveld, meer bepaald het doorkruisen van de organisatie en de planning van de scholen en van de leerkrachten op een ogenblik dat zij niet meer in de mogelijkheid zijn om nog fundamenteel bij te sturen.
Het Hof verwerpt daarom de vorderingen tot schorsing van de nieuwe eindtermen. Het zal later nog uitspraak doen over de beroepen tot vernietiging.
Arrest nr. 107/2021
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van de wet die de essentiële elementen van het statuut van het penitentiair personeel regelt en een minimale dienstverlening in de gevangenissen oplegt bij staking
De wet van 23 maart 2019 regelt de essentiële elementen van het statuut van het penitentiair personeel en voert een minimale dienstverlening in de gevangenissen in geval van staking in. Een lid van het penitentiair personeel, tevens gevolmachtigde van de ACOD, vordert de vernietiging ervan voor het Hof.
Het Hof oordeelt dat het optreden van de wetgever om de essentiële elementen van het statuut van de penitentiaire beambten (opdrachten, taken, rechten en plichten) te regelen, redelijk verantwoord is in het licht van het doel om de legitimiteit van de penitentiaire inrichting in haar geheel te versterken en de fundamentele rechten van de gedetineerden te verzekeren. Daarnaast is, volgens het Hof, het moraliteitsonderzoek ten aanzien van de kandidaten voor een ambt binnen de penitentiaire administratie niet strijdig met het recht op eerbiediging van het privéleven. Ten slotte oordeelt het Hof dat de minimale dienstverlening, zoals geregeld bij de wet van 23 maart 2019, niet leidt tot een onevenredige inmenging in het stakingsrecht, de sociale dialoog en het collectief overleg niet verhindert en de vakbondsvrijheid en het recht op collectief onderhandelen niet in wezen aantast.
Arrest nr. 103/2021
De onmogelijkheid voor de beklaagde om een volgberoep in te stellen bij een beperkt hoger beroep van het openbaar ministerie schendt zijn rechten van verdediging
Het Hof van Beroep te Gent wenst te vernemen van het Grondwettelijk Hof of het grondwettig is dat een beklaagde niet beschikt over een bijkomende termijn van 10 dagen om een volgberoep in te stellen bij een hoger beroep van het openbaar ministerie overeenkomstig artikel 205 van het Wetboek van strafvordering, terwijl het openbaar ministerie wel binnen de 10 dagen een volgberoep kan instellen bij een hoger beroep van een beklaagde. Het Hof oordeelt dat artikel 205 van het Wetboek van strafvordering het gelijkheidsbeginsel en de wapengelijkheid schendt, in zoverre het niet voorziet in een bijkomende termijn van 10 dagen voor de beklaagde die geen hoger beroep heeft aangetekend, om alsnog een volgberoep in te stellen wanneer het openbaar ministerie zijn beroep heeft beperkt tot bepaalde gedeelten van het betwiste vonnis. Uit die vaststelling van ongrondwettigheid volgt dat een dergelijk volgberoep van de beklaagde ontvankelijk moet worden verklaard. In afwachting van een optreden van de wetgever, staat het aan het Hof van Beroep te Gent om een einde te maken aan de ongrondwettigheid. Wel handhaaft het Hof de gevolgen van de bepaling voor de definitieve rechterlijke beslissingen op tegenspraak die gewezen zijn vóór de bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad, om te vermijden dat definitieve rechterlijke beslissingen in het geding worden gebracht.
Arrest nr. 99/2021
De kunsthogescholen van het gesubsidieerd vrij onderwijs worden gediscrimineerd ten opzichte van de kunsthogescholen van de Franse Gemeenschap wat de financiering van hun werking betreft
De gesubsidieerde vrije kunsthogescholen ontvangen van de Franse Gemeenschap werkingstoelagen die, per student, overeenkomen met 40 % van het bedrag van de werkingsdotaties die de Franse Gemeenschap toekent aan haar eigen kunsthogescholen. De « École supérieure des Arts ‘ Saint-Luc de Liège ’ », die een gesubsidieerde vrije onderwijsinstelling is, is van mening dat zij wordt gediscrimineerd door dat verschil in financiering.
Het Hof oordeelt dat dit verschil in behandeling discriminerend is, aangezien de Franse Gemeenschap er geen redelijke verantwoording voor kan geven. Het Hof weigert de gevolgen te handhaven van artikel 32, § 2, zevende lid, van de Schoolpactwet, dat aan de oorsprong van de discriminatie ligt, vermits de Franse Gemeenschap niet aantoont dat de vaststelling van ongrondwettigheid voor haar onoverkomelijke financiële moeilijkheden zou kunnen veroorzaken en rekening houdend met het feit dat de Franse Gemeenschap, hoewel zij zich reeds lange tijd bewust was van het verschil in behandeling, niets heeft ondernomen om het te verhelpen.
Arrest nr. 97/2021
Het Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging van de wijziging van de vestigingsregeling voor apotheken en de praktijkinformatieregeling voor gezondheidszorgbeoefenaars
Het Hof diende zich uit te spreken over verschillende vernietigingsberoepen die waren ingesteld tegen de wijziging van de vestigingsregeling voor apotheken en de praktijkinformatieregeling voor gezondheidszorgbeoefenaars. Onder verwijzing naar de doelstelling van de bescherming van de volksgezondheid en de opdracht van de zorgverleners om de bevolking adequaat gezondheidsadvies te verstrekken en de vertrouwensrelatie met de patiënt of de cliënt niet in het gedrang te brengen, wijst het Hof zowel de middelen tegen de vestigingsregeling als die tegen de praktijkinformatieregeling als niet gegrond af.
Arrest nr. 93/2021
De waarborg van de vastheid van betrekking moet ook gelden voor een opeenvolging van arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd en vervangingsovereenkomsten
Het Arbeidshof Gent, afdeling Brugge, stelt een vraag aan het Hof over het feit dat de waarborg van de vastheid van betrekking na 2 jaar enkel geldt voor ofwel opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd, ofwel opeenvolgende vervangingsovereenkomsten, maar niet voor een opeenvolging van arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd en vervangingsovereenkomsten. Het Hof oordeelt dat dit onderscheid niet redelijk verantwoord is, rekening houdend met het doel van de wetgever om de werkstabiliteit van de werknemer te verzekeren en de werknemer te beschermen tegen het onrechtmatige gebruik van opeenvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten. De wetgever dient op te treden om deze ongrondwettigheid te verhelpen. In afwachting daarvan staat het aan het Arbeidshof om de regels voor overeenkomsten van onbepaalde tijd toe te passen ten aanzien van een werknemer die zich in een dergelijke situatie bevindt.
Arrest nr. 92/2021
Een onderneming met een louter commercieel belang kan op ontvankelijke wijze bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen een vernietigingsberoep instellen tegen een vergunningsbeslissing verleend aan een concurrent
Het Hof diende zich uit te spreken over een prejudiciële vraag van de Raad van State met betrekking tot artikel 4.8.11, § 1, eerste lid, 3°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Die bepaling vereist dat men getuigt van een belang om een vergunningsbeslissing te kunnen aanvechten voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Volgens de Raad van State en de Raad voor Vergunningsbetwistingen moet die bepaling zo worden geïnterpreteerd dat een louter commercieel belang niet volstaat.
Het Hof oordeelt dat die interpretatie op onevenredige wijze het recht op toegang tot de rechter beperkt, en derhalve niet bestaanbaar is met artikel 13 van de Grondwet en artikel 6 EVRM.
Arrest nr. 89/2021
Het Hof verwerpt de vorderingen tot schorsing van het Vlaams decreet tot invoering van de afzonderingsplicht en de contactopsporing in het kader van COVID-19
Tegen het Vlaams decreet tot invoering van de afzonderingsplicht en de contactopsporing in het kader van COVID-19 werden twee afzonderlijke verzoekschriften tot schorsing en vernietiging ingediend. Dit decreet voorziet in het kader van de strijd tegen COVID 19 in een verplichting tot afzondering, een controle op de naleving ervan en strafsancties voor de overtreders. Verder voorziet het in een uitwisseling van persoonsgegevens met de gemeenten met betrekking tot de identiteit van degene die in afzondering moet gaan, waar hij dat doet en hoe lang.
Het Hof oordeelt in twee afzonderlijke arresten, in het kader van de vorderingen tot schorsing, dat de verzoekende partijen niet aantonen dat de onmiddellijke toepassing van de bestreden bepaling hun een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen en verwerpt bijgevolg de vorderingen tot schorsing.
Arrest nr. 88/2021
Het Hof verwerpt de vorderingen tot schorsing van het Vlaams decreet tot invoering van de afzonderingsplicht en de contactopsporing in het kader van COVID-19
Tegen het Vlaams decreet tot invoering van de afzonderingsplicht en de contactopsporing in het kader van COVID-19 werden twee afzonderlijke verzoekschriften tot schorsing en vernietiging ingediend. Dit decreet voorziet in het kader van de strijd tegen COVID 19 in een verplichting tot afzondering, een controle op de naleving ervan en strafsancties voor de overtreders. Verder voorziet het in een uitwisseling van persoonsgegevens met de gemeenten met betrekking tot de identiteit van degene die in afzondering moet gaan, waar hij dat doet en hoe lang.
Het Hof oordeelt in twee afzonderlijke arresten, in het kader van de vorderingen tot schorsing, dat de verzoekende partijen niet aantonen dat de onmiddellijke toepassing van de bestreden bepaling hun een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen en verwerpt bijgevolg de vorderingen tot schorsing.
Arrest nr. 84/2021
De verhoging van de rolrechten in 2018 is overdreven voor bepaalde rechtzoekenden tot aan de inwerkingtreding op 1 september 2020 van maatregelen die de juridische bijstand en de rechtsbijstand toegankelijker maken
Het instellen van een rechtsvordering impliceert de betaling door de rechtzoekende van een “rolrecht”. De wet van 14 oktober 2018 verhoogt het bedrag van de rolrechten. Tegen die verhoging hebben de « Ordre des barreaux francophones et germanophone » en verscheidene verenigingen een beroep tot vernietiging ingesteld. Het Hof oordeelt dat het recht op toegang tot de rechter het voorwerp kan uitmaken van beperkingen, waaronder financiële, op voorwaarde dat zij geen afbreuk doen aan de essentie zelf van dat recht en evenredig zijn met het nagestreefde gewettigde doel. Volgens het Hof streeft de bestreden wet gewettigde doelstellingen na en is zij relevant in het licht van die doelstellingen. De kostprijs van de uitoefening van het recht op toegang tot de rechter, verhoogd door de bestreden wet, kan volgens het Hof evenwel een buitensporige last vormen voor de rechtzoekenden die beschikken over bestaansmiddelen die amper hoger liggen dan om juridische tweedelijnsbijstand en rechtsbijstand te kunnen genieten. Het Hof stelt evenwel vast dat een wet van 31 juli 2020 de toegang tot juridische bijstand en rechtsbijstand heeft vereenvoudigd. Hierdoor wordt de verhoging van de rolrechten in 2018 gecompenseerd. Het Hof vernietigt dus gedeeltelijk de wet van 14 oktober 2018, in zoverre zij van toepassing is op bepaalde categorieën van rechtzoekenden van wie de rechtsvordering is ingesteld vóór de inwerkingtreding van de wet van 31 juli 2020.
Arrest nr. 82/2021
Het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 oktober 2020 is ongrondwettig omdat het de verplichting van een attest van toelating tot het vervolg van de studies diergeneeskunde retroactief verlengt tot het academiejaar 2020-2021
Het decreet van de Franse Gemeenschap van 13 juli 2016 betreffende de studies diergeneeskunde bepaalt dat een student, om die studies na het eerste jaar te kunnen voortzetten, in het bezit moet zijn van een attest van toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus. Om een dergelijk attest te verkrijgen, dient de student batig te zijn gerangschikt na een vergelijkend examen. Aanvankelijk was die verplichting van toepassing tot en met het academiejaar 2019-2020. Bij een decreet van 22 oktober 2020 heeft de Franse Gemeenschap die verplichting verlengd tot het academiejaar 2020-2021.
Bij het Hof is een zaak aanhangig gemaakt in het kader van een geschil tussen de ULB en een studente die niet in het bezit was van een dergelijk attest. Het Hof oordeelt dat de verlenging van de verplichting om in het bezit te zijn van een dergelijk attest, een retroactieve werking heeft, vermits zij in werking is getreden na de aanvang van het academiejaar 2020-2021. Volgens het Hof staat het niet vast dat die retroactieve werking onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang. Het Hof besluit hieruit dat het decreet van 22 oktober 2020 in strijd is met het beginsel van gelijkheid en niet discriminatie, in samenhang gelezen met het algemeen beginsel van de niet retroactiviteit van de wetten.
Arrest nr. 76/2021
Het Hof vernietigt het tijdelijk en principieel verbod voor geïnterneerden om in persoon te worden gehoord op de zittingen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij
Bij zijn arrest nr. 32/2021 van 25 februari 2021 schorste het Hof de wetsbepaling op grond waarvan de kamer voor de bescherming van de maatschappij tot 31 maart 2021 (inmiddels verlengd bij koninklijk besluit tot 30 juni 2021), de geïnterneerde niet langer persoonlijk moet horen, maar enkel zijn advocaat en het openbaar ministerie. Nu vernietigt het Hof die bepaling.
Het Hof stelt dat de internering, als een specifieke wijze van gevangenhouding, precies vereist dat de kamer voor de bescherming van de maatschappij, die over de voortzetting of de modaliteiten van de internering beslist, correct moet kunnen oordelen over de mentale of psychische toestand waarin de geïnterneerde personen zich bevinden, om te vermijden dat zij langer dan noodzakelijk van hun vrijheid worden beroofd. Om bij een virale pandemie de volksgezondheid te beschermen door fysieke contacten tussen mensen zoveel als mogelijk te beperken, zijn er minder beperkende maatregelen mogelijk dan aan de geïnterneerde zijn recht te ontnemen om persoonlijk te worden gehoord. Te denken valt aan een verschijning via videoconferentie of in een voldoende ruime, goed verluchte zittingszaal, of een zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij in de instelling waarin de geïnterneerde verblijft.
Arrest nr. 75/2021
De opheffing van rechtswege van de Waalse lokale beleidsontwikkelingsplannen die dateren van vóór 1962 schendt de richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s
Sinds de inwerkingtreding van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening (WWRO) op 1 juni 2017, zijn de gemeentelijke plannen van aanleg (GPA’s) die op die datum van kracht waren, lokale beleidsontwikkelingsplannen (LBOP’s) geworden. Het WWRO voorziet in een mechanisme van opheffing van rechtswege van de LBOP’s (de vroegere GPA’s) die werden goedgekeurd vóór 22 april 1962 en die na die datum niet zijn herzien, zonder dat die opheffing onderworpen is aan een voorafgaande milieubeoordeling. Het Hof oordeelt dat die opheffing van rechtswege strijdig is met het gelijkheidsbeginsel, in samenhang gelezen met de richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s. Volgens het Hof is de richtlijn van toepassing op de opheffing van een LBOP, zelfs wanneer dat LBOP is aangenomen vóór de inwerkingtreding van de richtlijn. Opdat de ontstentenis van een milieubeoordeling voorafgaand aan de opheffing van rechtswege van de betrokken LBOP’s toelaatbaar zou zijn, zou die opheffing slechts betrekking mogen hebben op een « klein gebied op lokaal niveau » of zou zij slechts als « klein » mogen worden beschouwd, en zou zij geen aanzienlijke milieueffecten mogen hebben. Het Hof oordeelt dat het Waalse Gewest niet aantoont dat alle LBOP’s die worden beoogd door de opheffing van rechtswege, aan die voorwaarden voldoen.
Arrest nr. 62/2021
Het onherroepelijke verlies van het recht op kwijtschelding van restschulden van de gefailleerde die niet tijdig een verzoek daartoe indient, is ongrondwettig
Een ondernemingsrechtbank bevraagt het Hof over de grondwettigheid van de vervaltermijn van 3 maanden vanaf de bekendmaking van het faillissementsvonnis om een verzoek tot kwijtschelding van restschulden in te dienen. Het Hof oordeelt dat het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie geschonden is in zoverre de gefailleerde die niet tijdig een verzoek tot kwijtschelding indient, het recht op die kwijtschelding onherroepelijk verliest. Zo staat de vormvereiste op gespannen voet met de doelstelling van de wetgever om het tweedekansondernemerschap te bevorderen en is ze niet pertinent voor de spoedige afwikkeling van de faillissementsprocedure. Bovendien zijn de gevolgen onevenredig voor de gefailleerde en zijn (gewezen) partner, aangezien de gefailleerde, alsook eventueel de partner, onherroepelijk met het ganse vermogen moet blijven instaan voor de schulden die niet zijn afgelost door de vereffening van de boedel.
Arrest nr. 60/2021
Onder voorbehoud van bepaalde interpretaties is het grondwettig dat gewestelijke personeelsleden bevoegd inzake leefmilieu een woning kunnen binnentreden met voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter
Het Hof is van oordeel dat de mogelijkheid voor de personeelsleden van het Departement Natuur en Bossen van het Waalse Gewest (DNB) om een huisvisitatie met de voorafgaande toestemming van een onderzoeksrechter te verrichten, teneinde de naleving van de wetgeving betreffende de bescherming van het leefmilieu te controleren, in overeenstemming is met de Grondwet. Het Hof is evenwel van oordeel dat die mogelijkheid moet worden toegepast met inachtneming van verschillende waarborgen die het opsomt. Allereerst dient de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter met redenen te zijn omkleed. Vervolgens dienen de personeelsleden van het DNB de eed te hebben afgelegd voor de rechtbank van eerste aanleg, dienen zij rekening te houden met het evenredigheidsbeginsel en dienen zij binnen de strikte uitoefening van hun opdracht te handelen. Hoewel de eigenaar ertoe is gehouden zijn medewerking te verlenen aan de personeelsleden van het DNB, mogen die bovendien niet, in geval van weigering van de eigenaar, met geweld de woning binnentreden, noch de inzage van documenten afdwingen of gesloten kasten of kluizen openen. Ten slotte kan de huiszoeking niet plaatsvinden tussen 21 uur en 5 uur ’s morgens.
Arrest nr. 59/2021
Een advocaat bij de balie te Eupen die tuchtrechtelijk wordt vervolgd, heeft het recht om in het Duits te worden berecht
Het Hof is van oordeel dat, om in overeenstemming te zijn met het gelijkheidsbeginsel en niet-discriminatie, een tuchtprocedure betreffende een advocaat bij de balie te Eupen integraal in het Duits moet kunnen verlopen. Het gelijkheidsbeginsel vereist daarentegen niet dat alle leden van de tuchtrechtelijke instantie het Duits beheersen, voor zover de Duitstalige verklaringen en de essentiële stukken in het Frans worden vertaald.
Arrest nr. 57/2021
Het Grondwettelijk Hof vernietigt de verplichting tot algemene en ongedifferentieerde bewaring van gegevens met betrekking tot elektronische communicatie
Uit een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, naar aanleiding van prejudiciële vragen, die door het Grondwettelijk Hof werden gesteld, blijkt dat de algemene en ongedifferentieerde bewaring van gegevens met betrekking tot elektronische communicatie waarin de wet van 29 mei 2016 voorziet, het recht op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van de persoonsgegevens schendt. Hoewel de bewaring van dergelijke gegevens in sommige gevallen mogelijk is, stelt het Grondwettelijk Hof vast dat de wet van 29 mei 2016 niet overeenstemt met één van de door het Hof van Justitie beschreven uitzonderingen. Bijgevolg vernietigt het Grondwettelijk Hof de betrokken bepalingen van die wet. Het staat aan de wetgever een regeling tot stand te brengen waarbij de ter zake van toepassing zijnde beginselen in acht worden genomen, in het licht van de preciseringen van het Hof van Justitie.
Het Grondwettelijk Hof handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepalingen niet. Het preciseert dat het aan de bevoegde strafrechter staat, in voorkomend geval, uitspraak te doen over de toelaatbaarheid van bewijzen die werden verzameld met toepassing van de vernietigde bepalingen. Daarbij wordt verwezen naar het standpunt van het Hof van Justitie dat het gebruik, in een strafproces, van bewijzen die zijn verkregen met schending van het Unierecht niet noodzakelijk verboden is, voor zover het recht op een eerlijk proces van de betrokken personen in acht wordt genomen.
Arrest nr. 56/2021
Het Hof verwerpt het beroep tegen de wet die niet?verpleegkundigen onder bepaalde voorwaarden toestaat verpleegkundige activiteiten te verrichten in het kader van de COVID?19?pandemie
In het kader van de COVID 19 pandemie staat de wet van 6 november 2020, onder bepaalde voorwaarden, personen die geen verpleegkundigen zijn, toe om handelingen te stellen die in beginsel aan verpleegkundigen worden voorbehouden. Een vereniging van verpleegkundigen en zorgkundigen en vijf verpleegkundigen hebben een beroep tot vernietiging ingesteld tegen die wet wegens schending van het gelijkheidsbeginsel en het fundamenteel recht op bescherming van de gezondheid.
Het Hof is van oordeel dat het gelijkheidsbeginsel, in zijn betekenis dat ongelijke toestanden niet gelijk kunnen worden behandeld, niet geschonden is omdat de verpleegkundigen en de personen die bij de bestreden wet ertoe worden gemachtigd verpleegkundige handelingen te stellen, niet op dezelfde wijze worden behandeld. Verschillende cumulatieve voorwaarden worden immers gesteld waaronder niet verpleegkundigen verpleegkundige handelingen kunnen stellen. Die voorwaarden verschillen fundamenteel van die waaronder de verpleegkundigen dergelijke handelingen kunnen stellen. Bovendien is het Hof van oordeel dat de bestreden wet het beschermingsniveau van het recht op bescherming van de gezondheid niet vermindert, maar integendeel beschermt. Bijgevolg verwerpt het Hof het beroep.
Arrest nr. 55/2021
Volgens de overgangsregeling in het Vlaamse onteigeningsdecreet moet de vrederechter, als de bestuurlijke fase is verlopen op basis van de wet van 26 juli 1962, steeds controleren of het begrip hoogdringendheid al dan niet is miskend
Het Vlaamse onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 voert één overkoepelende onteigeningsprocedure in voor alle onteigeningen binnen het Vlaamse Gewest, met uitzondering van de federale onteigeningen, en voorziet in een overgangsregeling. Op basis van dat decreet moet de vrederechter de wettigheid van de bestuurlijke fase van de onteigening controleren. In een overgangsfase gebeurt die controle aan de hand van het administratief dossier dat door de onteigenende overheid moet worden samengesteld op basis van de vroegere wetgeving. Aangezien de bestuurlijke fase van de onteigening in het bodemgeschil is verlopen overeenkomstig de wet van 26 juli 1962, moet het administratief dossier zijn samengesteld overeenkomstig de regels van die wet. Anders dan hij aanneemt, moet de Vrederechter die de prejudiciële vraag stelt aan het Hof dus nagaan of er sprake was van hoogdringende omstandigheden.
Arrest nr. 52/2021
De mogelijkheid om informatie gedekt door het beroepsgeheim te onthullen binnen een lokale integrale veiligheidscel inzake radicalisme, extremisme en terrorisme, is niet strijdig met het recht op eerbiediging van het privéleven
Een wet van 30 juli 2018 voorziet in de oprichting, in elke gemeente, van een lokale integrale veiligheidscel inzake radicalisme, extremisme en terrorisme, die de situatie van radicaliserende personen gezamenlijk bespreekt. Een deelnemer die beroepsgeheim heeft, mag er op grond van een wetsbepaling vertrouwelijke informatie onthullen.
Elf verenigingen stelden hiertegen een beroep tot vernietiging in.
Het Hof oordeelt dat de bestreden bepaling het recht op eerbiediging van het privé en gezinsleven niet schendt. Vermits de uitzondering op het beroepsgeheim tot doel heeft terrorisme en radicalisering te bestrijden, beantwoordt de bestreden bepaling aan een dwingende maatschappelijke behoefte. De maatregel wordt overigens omringd door verschillende waarborgen, waardoor de evenredigheid ervan kan worden verzekerd. Verder oordeelt het Hof dat de bestreden bepaling artikel 23 van de Grondwet niet schendt en dat zij niet discriminerend is. Het Hof verwerpt daarom het beroep.
Arrest nr. 49/2021
Krachtens de wet openbaarheid van bestuur dient de RSZ bij de vernietiging van een onderwerping aan de sociale zekerheid de beroepsmogelijkheden en -modaliteiten te vermelden, zo niet gaat de beroepstermijn niet in. Het is bijgevolg niet discriminerend om het handvest van de sociaal verzekerde, dat in een gelijkaardige verplichting voorziet, niet toe te passen op die beslissing
De wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde bepaalt dat, wanneer de beslissing van de RVA tot toekenning of weigering van sociale prestaties (zoals de weigering van een werkloosheidsuitkering) een aantal verplichte vermeldingen niet bevat, de termijn om daartegen een voorziening in te stellen geen aanvang neemt. Die regel is evenwel niet van toepassing op een beslissing van de RSZ waarbij de onderwerping aan de sociale zekerheid wordt vernietigd. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de grondwettigheid van dat verschil in behandeling.
Het Hof is van oordeel dat de wet openbaarheid van bestuur de verplichting oplegt om de kennisgeving van een beslissing van de RSZ de beroepsmogelijkheden, -termijnen en -modaliteiten te vermelden, zo niet gaat de beroepstermijn niet in. In dat verband is het verschil in behandeling dus onbestaande. Daarenboven dient de RSZ ook de contactgegevens mee te delen van degene die meer inlichtingen kan verstrekken over het dossier. Het Hof oordeelt dat het redelijk verantwoord is dat de termijn om een voorziening in te stellen tegen de beslissing van de RSZ niet wordt opgeschort wanneer de vereiste contactgegevens niet worden vermeld, terwijl dit wel het geval is voor een beslissing van de RVA tot toekenning of weigering van sociale prestaties.
Arrest nr. 47/2021
Het Hof verwerpt het beroep tegen de wet die bepaalt dat een vreemdeling die Belg wenst te worden, zijn maatschappelijke integratie kan bewijzen door het integratieprogramma van de bevoegde overheid met succes te hebben gevolgd
Het Wetboek van de Belgische nationaliteit voorziet erin dat bepaalde categorieën van vreemdelingen hun maatschappelijke integratie moeten bewijzen om Belg te kunnen worden. In 2018 werd één van de manieren waarop die integratie kan worden bewezen, gewijzigd. Voortaan kan een vreemdeling die Belg wenst te worden zijn maatschappelijke integratie bewijzen door aan te tonen dat hij het integratieprogramma van de bevoegde overheid met succes heeft gevolgd. Het College van de Franse Gemeenschapscommissie heeft een beroep tot vernietiging ingesteld tegen die wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.
Het Hof oordeelt dat de bestreden bepaling betrekking heeft op de voorwaarden voor het verkrijgen van de Belgische nationaliteit en dus onder de bevoegdheid van de federale overheid valt. Het Hof is bovendien van mening dat de bestreden bepaling het beginsel van de federale loyauteit niet schendt. De bestreden bepaling legt de deelentiteiten die bevoegd zijn voor het beleid inzake onthaal en integratie van inwijkelingen immers geen enkele verplichting op. Het was voor de federale overheid evenmin noodzakelijk om vooraf een samenwerkingsakkoord te sluiten of overleg te plegen met die deelentiteiten. Het Hof oordeelt ten slotte dat de bestreden bepaling geen discriminatie creëert onder vreemdelingen. Het Hof verwerpt bijgevolg het beroep.
Arrest nr. 43/2021
Het Hof verwerpt het beroep tegen het decreet dat het gebruik van bepaalde verontreinigende voertuigen geleidelijk verbiedt in het Waalse Gewest en dat toelaat er lage?emissiezones in te voeren
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van het Waalse decreet van 17 januari 2019, dat, in het kader van de strijd tegen de luchtverontreiniging gebonden aan het verkeer van voertuigen, voorziet in het geleidelijke verbod op het verkeer van bepaalde verontreinigende voertuigen in het Waalse Gewest. Het decreet laat ook toe om, op gewestelijk of gemeentelijk niveau, lage emissiezones (LEZ) in te voeren waartoe de toegang wordt beperkt of verboden voor bepaalde voertuigen.
Volgens het Hof is de Waalse decreetgever bevoegd om het bestreden decreet aan te nemen, op grond van zijn bevoegdheid inzake leefmilieu. Het bestreden decreet brengt overigens geen onevenredige inmenging in het eigendomsrecht van de eigenaars van de betrokken voertuigen met zich mee, gelet op de geleidelijke invoering van het verbod, en de afwijkingsmogelijkheden waarin het decreet voorziet. Ten slotte is de keuze van de Waalse decreetgever om de regeling te beperken tot bepaalde categorieën van voertuigen, waaronder voertuigen van particulieren, redelijk verantwoord.
Arrest nr. 32/2021
Het Hof schorst het tijdelijke en principiële verbod voor geïnterneerden om in persoon te worden gehoord op de zittingen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij
Zes geïnterneerden verzoeken het Hof om de schorsing en de vernietiging van de wetsbepaling op grond waarvan de kamer voor de bescherming van de maatschappij tot 31 maart 2021 (verlengbaar), niet langer de geïnterneerde persoonlijk moet horen, maar enkel zijn advocaat en het openbaar ministerie.
Het Hof oordeelt dat de internering, als een specifieke wijze van gevangenhouding, precies vereist dat de rechter die over de voortzetting of de modaliteiten van de internering beslist, zich persoonlijk vergewist van de toestand waarin de geïnterneerde zich op dat ogenblik bevindt.
Dat geïnterneerden, zelfs tijdelijk, niet persoonlijk moeten worden gehoord op de zittingen, terwijl dat cruciaal is voor de oordeelsvorming van de rechter over hun persoonlijke, mentale of psychische toestand, kan leiden tot een onnodige verlenging van hun internering of een onnodige weigering van een gevraagde maatregel, wat een onherstelbaar nadeel kan toebrengen.
Het Hof schorst daarom de bestreden bepaling en zal binnen de drie maanden na de uitspraak, een arrest ten gronde uitspreken.
Arrest nr. 30/2021
Het Hof verwerpt de vorderingen tot schorsing van het decreet van het Vlaamse Gewest houdende de validatie van de sectorale milieuvoorwaarden voor windturbines
Tegen het Vlaamse decreet tot validatie van de Vlaamse sectorale voorwaarden voor windturbines werden tien verzoekschriften tot gehele of gedeeltelijke schorsing en vernietiging ingediend. Door een arrest van het Hof van Justitie van 25 juni 2020 kwamen de vergunning en de uitbating van alle bestaande en geplande windturbineparken waarvan de vergunning verwijst naar de zogenaamde “sectorale voorwaarden voor windturbines”, in het gedrang. De decretale validatie van die sectorale voorwaarden beoogt de dreigende negatieve gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie voor de Belgische doelstellingen inzake hernieuwbare energie en inzake energiebevoorrading af te wenden.
Het Hof oordeelt, in het kader van de vorderingen tot schorsing, dat de middelen die tegen die decretale validatie worden aangevoerd, niet ernstig zijn, en verwerpt bijgevolg de vorderingen tot schorsing.
Arrest nr. 22/2021
Het Hof vernietigt twee bepalingen van het Vlaamse decreet betreffende het jeugddelinquentierecht en formuleert verscheidene grondwetsconforme interpretaties
Zeventien minderjarigen vorderen de vernietiging van het Vlaamse decreet betreffende het jeugddelinquentierecht. Het Hof oordeelt dat de verzoekers van minstens twaalf jaar bekwaam zijn om in rechte op te treden, nu zij beschikken over het vereiste onderscheidingsvermogen. Daarenboven heeft het decreet rechtstreeks betrekking op hen en erkent het hen als zelfstandige procespartijen.
Het Hof stelt vast dat de volgorde van criteria waarmee de jeugdrechter of de jeugdrechtbank rekening dient te houden bij het opleggen van een maatregel of sanctie, niet waarborgt dat het belang van het kind steeds de eerste overweging is. Het Hof vernietigt bijgevolg de verplichting om deze volgorde van criteria te volgen.
Voorts oordeelt het Hof dat de sanctie van de langdurige gesloten begeleiding voor minderjarigen tussen twaalf en zestien jaar onvoldoende voorspelbaar is. Het overlaten aan de jeugdrechtbank om te bepalen wanneer er sprake is van « uitzonderlijke omstandigheden » geeft aanleiding tot een risico van willekeur en is in strijd met het strafrechtelijk wettigheidsbeginsel.
Voor het overige verwerpt het Hof het beroep, onder voorbehoud van verscheidene grondwetsconforme interpretaties.
Arrest nr. 21/2021
Bij een beroep voor de Raad van State moet de stuiting van de verjaring van de burgerlijke vordering tot schadevergoeding ook gelden voor personen die benadeeld zijn door de nietigverklaring van de bestreden handeling
Wanneer een beroep tot nietigverklaring tegen een administratieve rechtshandeling voor de Raad van State wordt ingediend, is de verjaring van de burgerlijke rechtsvordering waarmee men een schadevergoeding wenst te bekomen gestuit ten voordele van de persoon die dat beroep tot nietigverklaring heeft ingesteld. Ongeacht de duur van de procedure voor de Raad van State kan de burgerlijke vordering inmiddels niet verjaard zijn. Personen die nadeel ondervinden van de nietigverklaring door de Raad van State kunnen evenwel die stuiting van de verjaring niet genieten. Zij dienen, in afwachting van de uitspraak en zonder de uitkomst van het beroep tot nietigverklaring te kennen, nog steeds een bewarende vordering bij de burgerlijke rechtbank in te dienen om hun recht op een schadevergoeding te vrijwaren.
Het Hof oordeelt dat dit verschil in behandeling discriminerend is. De vernietigingsarresten van de Raad van State gelden voor iedereen. Het verschil in behandeling is volgens het Hof niet pertinent, rekening houdend met het doel dat de wetgever voor ogen stond, namelijk vermijden dat de burgerlijke rechtbanken overstelpt worden met bewarende procedures die er louter toe strekken de verjaring tegen te gaan.
Arrest nr. 5/2021
Het Hof vernietigt verscheidene bepalingen van het Vlaamse digitale energiemeterdecreet
Het Hof vernietigt de tijdelijke instandhouding van het compensatiemechanisme en het prosumententarief wegens schending van de bevoegdheidverdelende regels. Om de aanzienlijke administratieve problemen en de financiële lasten van de vernietiging voor de afnemers, de leveranciers en de distributienetbeheerders te beperken, handhaaft het Hof de gevolgen voor de bedragen gefactureerd vóór de bekendmaking van het arrest in het Belgisch Staatsblad. Voorts vernietigt het Hof de toewijzing aan de netgebruiker van de kosten van de plaatsing en de indienststelling van de digitale meter, evenals de mogelijkheid dat een netgebruiker die de plaatsing van een digitale meter verhindert, van het elektriciteitsnet wordt afgesloten zonder advies van de lokale adviescommissie. Ter bescherming tegen elektromagnetische straling stelt het Hof dat de machtiging aan de Vlaamse Regering zo moet worden geïnterpreteerd dat elke netgebruiker kan kiezen voor een communicatie via bekabeling in plaats van een draadloze communicatie. Het Hof verwerpt de beroepen voor het overige.
Arrest nr. 2/2021
De wet die het opslaan van vingerafdrukken op identiteitskaarten verplicht is niet strijdig met het recht op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens
Het Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging van artikel 27 van de wet van 25 november 2018, dat voorziet in het integreren van het digitale beeld van twee vingerafdrukken in de identiteitskaart.
Volgens het Hof wordt de inmenging die de maatregel met zich meebrengt in het recht op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens, redelijk verantwoord door het doel identiteitsfraude te bestrijden. Zij heeft daarenboven geen onevenredige gevolgen voor de rechten van de betrokken personen, rekening houdend met de voorziene waarborgen. Bij de bestreden bepaling wordt immers geen centraal register van de vingerafdrukken van alle houders van een identiteitskaart ingevoerd. De autoriteiten die gemachtigd zijn om die gegevens te lezen, worden limitatief opgesomd. Voor het overige staat het aan de uitvoerende macht de noodzakelijke technische maatregelen te nemen om de beveiliging van de gegevens te verzekeren.
Het Hof is van oordeel dat het niet noodzakelijk is om aan het EU Hof van Justitie prejudiciële vragen te stellen over de geldigheid van de verordening (EU) 2019/1157, die voorziet in een analoge maatregel op Europees niveau, noch over de uitlegging van het recht van de Unie.
Arrest nr. 165/2020
Het principieel vuurwerkverbod, zoals ingevoerd in het decreet van het Vlaamse Gewest van 26 april 2019, schendt de bevoegdheidverdelende regels
Het decreet van het Vlaamse Gewest van 26 april 2019 « houdende een reglementering op het gebruik van vuurwerk, voetzoekers, carbuurkanonnen en wensballonnen » voert een principieel verbod in op het gebruik van vuurwerk, voetzoekers, carbuurkanonnen en wensballonnen. Gemeenten kunnen afwijken van dat verbod. Voor uitzonderlijke gebeurtenissen kunnen zij de toestemming verlenen om op een beperkt aantal plaatsen en gedurende een beperkte periode vuurwerk af te steken, voetzoekers te laten ontploffen en carbuurkanonnen af te vuren. Deze uitzondering geldt evenwel niet voor het oplaten van wensballonnen.
Het Hof oordeelt dat de decreetgever met het invoeren van een principieel verbod op het gebruik van vuurwerk, voetzoekers en carbuurkanonnen, een aangelegenheid heeft geregeld die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoort. Het absoluut verbod op het oplaten van wensballonnen heeft dan weer een marktuitsluitend effect, wat de uitoefening van de bevoegdheid inzake productnormen door de federale wetgever in de praktijk onmogelijk maakt. Om die redenen vernietigt het Hof het decreet. Het Hof gaat niet in op het verzoek van de Vlaamse Regering om de gevolgen van het vernietigde decreet te handhaven. De vernietiging doet geen afbreuk aan het vuurwerkverbod ingevoerd in het kader van de bestrijding van het coronavirus.
Arrest nr. 162/2020
Het Hof vernietigt gedeeltelijk de ordonnantie die de uitrol van slimme meters in Brussel regelt, in zoverre zij elektrogevoelige personen niet voldoende beschermt
Het Hof verwerpt het grootste deel van het beroep tot vernietiging dat gericht is tegen de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 23 juli 2018, die de uitrol van slimme gas- en elektriciteitsmeters in Brussel regelt.
Volgens het Hof is de gedifferentieerde uitrol van de slimme meters, voor bepaalde gebruikers in een eerste fase, redelijk verantwoord. Het Hof oordeelt dat de ordonnantie het recht van de netgebruikers op bescherming van hun persoonsgegevens niet schendt. In zoverre zij niet voorziet in een afdoende regeling voor elektrogevoelige personen en hun niet de mogelijkheid biedt om de installatie van een slimme meter te weigeren of te vragen dat deze wordt weggehaald, brengt de ordonnantie evenwel een aanzienlijke achteruitgang teweeg in de bescherming van het recht op een gezond leefmilieu. Zij dient dus in die mate te worden vernietigd. Elektrogevoelige personen kunnen bijgevolg, in afwachting van een optreden van de ordonnantiegever waarbij een regeling wordt vastgelegd, de installatie van een slimme meter weigeren of de weghaling ervan vragen.
Arrest nr. 156/2020
De Brusselse ordonnantiegever heeft zijn bevoegdheid niet overschreden door arbitragebedingen uit te sluiten vóór het ontstaan van een woninghuurgeschil
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging tegen artikel 233, § 2, tweede lid, van de Brusselse Huisvestingscode. Die bepaling voorziet erin dat een arbitragebeding dat vóór het ontstaan van het geschil tussen de partijen bij een woninghuurovereenkomst is overeengekomen, voor niet geschreven wordt gehouden. Volgens het Hof is de regeling van de mogelijkheid om een arbitrageovereenkomst te sluiten een federale bevoegdheid. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is evenwel bevoegd om de bestreden bepaling aan te nemen, aangezien die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn eigen bevoegdheid inzake woninghuur, de aangelegenheid zich leent tot een gedifferentieerde regeling en de bestreden bepaling slechts een marginale weerslag heeft op de federale aangelegenheid.
Arrest nr. 154/2020
De mogelijkheid voor een advocaat om te worden aangesteld als lekenrechter in een ondernemingsrechtbank is omgeven met voldoende waarborgen ten aanzien van de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid
Het Grondwettelijk Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van de wet van 5 mei 2019, die het statuut van rechters in ondernemingszaken hervormt. Deze wet heft de onverenigbaarheid tussen de functie van lekenrechter en het beroep van advocaat op, omwille van de uitbreiding van de bevoegdheid van ondernemingsrechtbanken naar geschillen over vrije beroepen. Het Hof oordeelt dat de cumulatie van het beroep van advocaat en de functie van rechter in ondernemingszaken verantwoord is door de doelstelling om lekenrechters met de vereiste beroepservaring te verzekeren. Bovendien is de cumulatie omgeven met voldoende procedurele waarborgen die elke gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid uitsluiten. Eveneens is het redelijk verantwoord dat een advocaat als lekenrechter, net als personen uit andere beroepsgroepen die deze functie uitoefenen op basis van hun specifieke beroepservaring, niet wordt onderworpen aan dezelfde vereisten als een professionele magistraat.
Arrest nr. 145/2020
Het Grondwettelijk Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging van
het Vlaams Woninghuurdecreet
Het Grondwettelijk Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging van het Vlaams Woninghuurdecreet, onder meer ingesteld door de Orde van Vlaamse balies en door de vzw Kamer van Arbitrage en Bemiddeling.
De Orde van Vlaamse balies bekritiseert de mogelijkheid om vorderingen over huurovereenkomsten voor hoofdverblijfplaatsen of voor de huisvesting van studenten bij eenzijdig verzoekschrift in te leiden voor de vrederechter, zonder dat het verzoekschrift noodzakelijk moet ondertekend worden door een advocaat. Het Hof oordeelt dat de Vlaamse decreetgever hiertoe de bevoegdheid heeft. Het verschil in behandeling dat hierdoor ontstaat ten aanzien van rechtzoekenden op wie het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is, waar de tussenkomst van een advocaat wel verplicht is bij de indiening van een eenzijdig verzoekschrift, vloeit voort uit de autonomie die aan de gewesten en aan de federale overheid is toegekend. De mogelijkheid voor de verzoeker om het eenzijdig verzoekschrift zelf te ondertekenen, schendt evenmin het recht op toegang tot de rechter. Die keuzevrijheid kadert immers in de doelstelling van de Vlaamse decreetgever om de toegang van de rechtzoekende tot de vrederechter bij geschillen over de huurovereenkomsten voor hoofdverblijfplaatsen of voor studentenhuisvesting zo eenvoudig en laagdrempelig mogelijk te maken.
De vzw Kamer van Arbitrage en Bemiddeling verzet zich in haar beroep tegen de uitsluiting van de mogelijkheid tot arbitrage. Het Hof oordeelt dat de Vlaamse decreetgever bevoegd is om elke vorm van arbitrage uit te sluiten voor deze geschillen en dat dit geen discriminatie uitmaakt.
Arrest nr. 144/2020
Het Grondwettelijk Hof verwerpt het beroep tot vernietiging tegen het decreet dat de aanleg van slimme elektriciteitsmeters in Wallonië organiseert
Het Grondwettelijk Hof verwerpt het beroep tot vernietiging dat is gericht tegen het Waalse decreet van 19 juli 2018, dat de aanleg van slimme elektriciteitsmeters in Wallonië organiseert. Volgens het Hof is de gesegmenteerde aanleg van slimme meters, in eerste instantie ten voordele van bepaalde gebruikers, redelijk verantwoord. Het Hof is daarenboven van oordeel dat het decreet geen aanzienlijke achteruitgang in de bescherming van het recht op een gezond leefmilieu met zich meebrengt en dat het het recht op bescherming van persoonsgegevens niet schendt.
Arrest nr. 141/2020
Notarissen die erkende bemiddelaars zijn, kunnen tegelijk worden onderworpen aan de notariële deontologische regels inzake bemiddeling en aan de algemene regels van de Federale Bemiddelingscommissie
Volgens het Grondwettelijk Hof is het niet discriminerend dat de notarissen die erkende bemiddelaars zijn, zowel aan de notariële deontologische regels inzake bemiddeling, als aan de Gedragscode van de Federale Bemiddelingscommissie worden onderworpen. Het Hof preciseert dat de notariële deontologische regels de gedragsregels van de Federale Bemiddelingscommissie kunnen aanvullen of preciseren, zonder de vereisten ervan te kunnen verminderen.
Arrest nr. 118/2020
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging van de wet van 21 december 2018 die met terugwerkende kracht aan de Koning machtigingen verleent inzake juridische tweedelijnsbijstand
Het Grondwettelijk Hof verwerpt het beroep tot vernietiging dat is gericht tegen de artikelen 206, 207 en 208 van de wet van 21 december 2018 houdende diverse bepalingen betreffende justitie. Die bepalingen verlenen aan de Koning verscheidene machtigingen voor de uitvoering van de hervorming van de juridische tweedelijnsbijstand die is doorgevoerd bij de wet van 6 juli 2016 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de juridische bijstand. De terugwerkende kracht werd toegekend, opdat de besluiten tot uitvoering van de wet van 6 juli 2016, die genomen zijn zonder wettelijke basis, niet in het geding kunnen worden gebracht. Volgens het Hof is de machtiging waarin is voorzien bij artikel 207 voldoende nauwkeurig en in overeenstemming met het wettigheidsbeginsel, gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet. Daarenboven schendt artikel 206 noch het recht op eerbiediging van het privéleven, noch het recht op bescherming van de persoonsgegevens. Het Hof is tot slot van oordeel dat de terugwerkende kracht van de bestreden bepalingen redelijk verantwoord is door de grote rechtsonzekerheid en de negatieve weerslag op het recht van de meest behoeftigen op toegang tot de rechter die een vernietiging met zich zou meebrengen.
Arrest nr. 117/2020
Het Grondwettelijk Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging gericht tegen de regeling van de consulaire bijstand
Het Grondwettelijk Hof verwerpt de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 9 mei 2018 tot wijziging van het Consulair Wetboek. Het Hof stelt vast dat noch die wet noch het Verdrag van Wenen inzake consulair verkeer een subjectief recht op consulaire bijstand toekennen en aanvaardt dat die bijstand wordt beperkt tot bepaalde situaties.
Het Hof aanvaardt eveneens dat de consulaire bijstand wordt voorbehouden aan Belgen en aan niet-vertegenwoordigde EU-burgers, maar preciseert wel dat de door België erkende vluchtelingen en de in België verblijvende staatlozen met Belgen moeten worden gelijkgesteld. Dat Belgen met een dubbele nationaliteit niet steeds een beroep kunnen doen op consulaire bijstand in het andere land waarvan zij de nationaliteit hebben, is evenmin ongrondwettig.
Tot slot moeten de Belgische consulaire posten in beginsel geen consulaire bijstand verlenen aan Belgen die zich naar een risicozone begeven, noch moet consulair bezoek worden gebracht aan Belgen die in een gevangenis in de Europese Unie worden vastgehouden of die het voorwerp uitmaken van een aanhoudingsmandaat in België.
Arrest nr. 114/2020
Het Hof vernietigt gedeeltelijk de wet van 18 september 2017 die ertoe strekt het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen
Het Grondwettelijk Hof vernietigt gedeeltelijk de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten. Een advocaat kan niet worden verplicht een melding van een vermoeden door te geven aan de Cel voor financiële informatieverwerking (CFI) wanneer zijn cliënt, op zijn advies, van een verdachte verrichting afziet. Evenmin kan aan een persoon die buiten de vertrouwensrelatie tussen de advocaat en zijn cliënt staat, zelfs wanneer hij advocaat zou zijn, worden toegestaan om door het beroepsgeheim gedekte informatie aan de CIF mee te delen. Het Hof verwerpt het beroep voor het overige. Zo acht het Hof de wet niet discriminerend in zoverre zij van toepassing is op de externe accountants en belastingconsulenten die onderworpen zijn aan de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, maar niet op de personen die een activiteit van belastingadvies uitoefenen en van wie het beroep niet is gereglementeerd.
Arrest nr. 111/2020
Het Grondwettelijk Hof verwerpt de vorderingen tot schorsing van de wet die voorziet in een beperkt uitvoerverbod voor geneesmiddelen onbeschikbaar op de Belgische markt
Het Grondwettelijk Hof verwerpt de vorderingen tot gedeeltelijke schorsing van de wet van 20 december 2019 tot wijziging van diverse wetgevingen wat de tekorten aan geneesmiddelen betreft. Bij zijn arrest nr. 146/2019 van 17 oktober 2019 heeft het Hof de vorige wettelijke regeling, die in een principieel uitvoerverbod voor geneesmiddelen voorzag, geschorst en vernietigd. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, kan de huidige bestreden regeling niet worden beschouwd als identiek of gelijkaardig. De nieuwe regeling voorziet immers enkel in de mogelijkheid om een specifiek uitvoerverbod op te leggen wanneer wordt vastgesteld dat een bepaald geneesmiddel onbeschikbaar is. Evenmin tonen de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepalingen een moeilijk te herstellen ernstig nadeel zouden kunnen berokkenen.
Arrest nr. 107/2020
De betekening van een administratieve jurisdictionele beslissing moet de mogelijkheid van administratief cassatieberoep alsmede de vormvoorschriften en termijnen ervan vermelden
Volgens het Grondwettelijk Hof schendt artikel 19, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet in zoverre niet in de verplichting is voorzien om, bij de betekening van een administratieve jurisdictionele beslissing, het bestaan van een administratief cassatieberoep alsook de vormvoorschriften en termijnen ervan te vermelden. In afwachting van een optreden van de wetgever, staat het aan de verwijzende rechter om een einde te maken aan de vastgestelde ongrondwettigheid, door de regeling die in eerstgenoemd artikel is neergelegd naar analogie toe te passen.
Arrest nr. 104/2020
Volgens het Grondwettelijk Hof schendt artikel 30bis, § 5, van de wet van 27 juni 1969 « tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders » dat voorziet in een bijslag van 35 % ten laste van de « opdrachtgever » die aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid geen inhouding van 35 % heeft gestort op het bedrag van de werken uitgevoerd door een aannemer met sociale schulden, niet de Grondwet, in zoverre het zonder onderscheid van toepassing is op personen te goeder trouw en personen aan wie die eigenschap niet moet worden toegekend. Het Hof oordeelt daarentegen dat dezelfde bepaling, die een maatregel van strafrechtelijke aard invoert, artikel 16 van de Grondwet schendt, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 6 van dat Verdrag, in zoverre zij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of de arbeidsrechtbank niet toelaat rekening te houden met alle pertinente elementen van de zaak, met name de goede trouw van de « opdrachtgever » om het bedrag van de « bijslag » waarin zij voorziet in mindering te brengen.
Arrest nr. 103/2020
Dat een meerderjarige persoon met een handicap, 21 jaar moet zijn om een inkomensvervangende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming te genieten, is volgens het Grondwettelijk Hof discriminerend. De redenen die in 1987 het aannemen van het leeftijdscriterium van 21 jaar hadden verantwoord, zijn thans niet langer pertinent, rekening houdend met de evoluties die sindsdien hebben plaatsgevonden en met name met het feit dat de burgerlijke meerderjarigheid en de minimumleeftijd om het recht op maatschappelijke integratie te genieten inmiddels op 18 jaar zijn vastgesteld.
Arrest nr. 97/2020
Dat een belanghebbende in het kader van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek aan de procureur des Konings, die dat onderzoek leidt, niet kan vragen om bijkomende opsporingshandelingen te stellen, behalve in het kader van een willig beroep, en dat hij, indien hij de vraag zou stellen, in geval van weigering van de procureur des Konings of bij gebrek aan een antwoord van hem, geen beroep hiertegen kan instellen, is niet discriminerend ten opzichte van hetgeen waarin is voorzien in het kader van een door een onderzoeksrechter gevoerd gerechtelijk strafonderzoek. Ook het recht op een eerlijk proces is hierdoor niet geschonden.
Arrest nr. 81/2020
Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat een decretale machtiging aan de inrichtende machten van het officieel onderwijs om een voor leerlingen of studenten geldend verbod op het dragen van zichtbare religieuze, politieke en levensbeschouwelijke kentekens in te voeren, niet strijdig is met de vrijheid van onderwijs en evenmin met de vrijheid van godsdienst.
Arrest nr. 53/2020
Het Grondwettelijk Hof vernietigt de regeling van het onbelast bijverdienen ingevoerd bij de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie. Die regeling biedt de mogelijkheid aan iedereen die reeds een hoofdstatuut als zelfstandige, werknemer, ambtenaar of gepensioneerde heeft, om onbelast tot 6 000 euro per jaar bij te verdienen in het kader van het verenigingswerk, de occasionele diensten tussen burgers en de diensten verleend via erkende elektronische platforms. Prestaties in dit stelsel vallen niet onder de algemene arbeidswetgeving en leiden niet tot de opbouw van sociale rechten. Op de vergoeding voor die prestaties worden geen sociale bijdragen of belastingen geheven.
Het Hof is van oordeel dat de regeling van het onbelast bijverdienen op verschillende punten in strijd is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Personen die dezelfde activiteiten uitoefenen in het kader van het onbelast bijverdienen, dan wel als werknemer of zelfstandige, worden immers zonder redelijke verantwoording zeer verschillend behandeld wat betreft de arbeidswetgeving, het sociale zekerheidsstelsel en de fiscaliteit.
Aangezien de vernietiging van de wet nadelige gevolgen kan hebben voor personen die onbelast bijverdienen, handhaaft het Hof de gevolgen van de vernietigde bepalingen voor de activiteiten gepresteerd tot en met 31 december 2020. Prestaties zullen dus tot die datum nog kunnen geleverd worden onder het huidige systeem van onbelast bijverdienen.
Arrest nr. 34/2020
Het Grondwettelijk Hof vernietigt de wet die de industriële elektriciteitsproductie door de kerncentrales Doel 1 en Doel 2 tot in 2025 verlengt, op basis van de antwoorden die het Hof van Justitie van de Europese Unie had gegeven op prejudiciële vragen die waren gesteld.
Volgens het Grondwettelijk Hof had de aanneming van de wet moeten worden voorafgegaan door een milieueffectbeoordeling en een raadpleging van het publiek over het principe van de verlenging van de centrales en over de gevolgen van die verlenging inzake moderniserings? en beveiligingswerkzaamheden, alsook door een grensoverschrijdende beoordeling. Ook de milieueffecten hadden vooraf moeten worden beoordeeld, rekening houdend met de potentiële gevolgen van de wet voor beschermde gebieden.
Gelet op het bestaan van een ernstig risico van onderbreking van de elektriciteitsbevoorrading van het land, handhaaft het Hof de gevolgen van de vernietigde wet evenwel tot het aannemen van een nieuwe wet, uiterlijk op 31 december 2022.
Arrest nr. 29/2020
Het Hof verwerpt het beroep tot vernietiging dat is gericht tegen de wet waarbij de havenbedrijven aan de vennootschapsbelasting worden onderworpen. Die wet is aangenomen ingevolge een besluit van de Europese Commissie waarbij België werd gelast de vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor de Belgische havens op te heffen, om reden dat die vrijstelling staatssteun uitmaakte die onverenigbaar was met de interne markt. Het Hof preciseert evenwel dat de onderwerping aan de vennootschapsbelasting enkel geldt voor de winsten uit activiteiten met een economisch karakter, met uitsluiting van de activiteiten van openbare dienst die door de havens worden uitgeoefend.
Arrest nr. 22/2020
Bij het Grondwettelijk Hof is een beroep ingesteld tot vernietiging van de wet van 19 maart 2017 « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » en van de wet van 26 april 2017, die de regeling uitbreidt tot de procedures voor de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
Volgens het Hof is de verplichting voor rechtzoekenden om een forfaitair bedrag van 20 euro aan dat Fonds te betalen bij het inleiden van een procedure of bij een veroordeling in strafzaken, in beginsel verantwoord en belemmert zij het recht op toegang tot de rechter niet op onevenredige wijze. De wetgever heeft immers voorzien in een vrijstelling voor rechtzoekenden die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand genieten.
Doordat per eiser of verzoeker een bijdrage van 20 euro wordt gevorderd, ontstaat evenwel het risico dat in procedures met verscheidene eisers of verzoekers de in het ongelijk gestelde verweerder een bijdrage moet betalen die veel hoger ligt dan het bedrag van 20 euro dat de wetgever heeft vastgesteld. Het Hof vernietigt dan ook de woorden « door elke eisende partij » en « per verzoekende partij » in de bestreden bepalingen.
Arrest nr. 16/2020
Het Grondwettelijk Hof verwerpt de beroepen tegen de spijtoptantenregeling, ingevoerd bij de wet van 22 juli 2018. Die wet maakt het mogelijk dat verdachten of veroordeelden in ruil voor strafvermindering of -uitsluiting informatie geven over zware en georganiseerde criminaliteit.
Wel moeten verscheidene bepalingen op een wijze worden geïnterpreteerd die in overeenstemming is met de Grondwet. Voorts moet rekening worden gehouden met bepaalde overwegingen van het Hof bij de interpretatie van de wet. Op die manier is verzekerd dat bij de spijtoptantenregeling steeds een daadwerkelijke rechterlijke controle en het recht op tegenspraak gewaarborgd is.
Arrest nr. 9/2020
Volgens het Grondwettelijk Hof maakt het decreet van het Waalse Gewest van 29 maart 2018 « tot wijziging van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisering met het oog op een sterker bestuur en een sterkere transparantie in de uitvoering van de openbare mandaten in de lokale en bovenlokale structuren en hun filialen » inbreuk op de bevoegdheid van de federale wetgever inzake controle op de verzekeringsondernemingen, doordat het die ondernemingen aan diverse controles onderwerpt (eensluidend advies, toezicht, mogelijkheid om een bijzondere commissaris aan te wijzen) wanneer een intercommunale of één van haar filialen een participatie van meer dan 50 % in die ondernemingen bezit. Daarenboven houdt het decreet, door een tweevoudig alternatief criterium in aanmerking te nemen om de vennootschappen aan te wijzen die aan de regelgeving ervan zijn onderworpen, een territoriale bevoegdheidsoverschrijding in.
Arrest nr. 7/2020
De wet van 23 maart 2019 voert strengere regels in voor de werving van de plaatsvervangende rechters en hun functioneren, naar aanleiding van aanbevelingen van de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) van de Raad van Europa en de Hoge Raad voor de Justitie. De verzoekende partijen voeren aan dat die wet niet ver genoeg gaat.
Het Grondwettelijk Hof stelt dat de cumulatie van het ambt als plaatsvervangend magistraat en het beroep van een advocaat omringd is met voldoende procedurele waarborgen die elke gerechtvaardigde vrees van partijdigheid uitsluiten. Voorts zijn de benoemingsvoorwaarden voor plaatsvervangende magistraten voldoende streng om een rechtspraak van gelijke kwaliteit te waarborgen. Het Hof is bijgevolg van oordeel dat het nieuwe systeem van de plaatsvervangende rechters grondwettig is.
Arrest nr. 203/2019
Het Grondwettelijk Hof is van oordeel dat het Waalse decreet van 18 mei 2017 betreffende de erkenning en de verplichtingen van de instellingen belast met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten in overeenstemming is met de regels over de verdeling van de bevoegdheden tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten, behalve de voorziene registratieprocedure voor de plaatselijke geloofsgemeenschappen van erediensten die niet door de federale overheid zijn erkend. Het Hof is daarenboven van oordeel dat het decreet niet discriminerend is en de vrijheid van godsdienst en eredienst niet schendt.
Arrest nr. 202/2019
Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat de wettelijke verplichting om het alcoholslot op te leggen voor de voertuigcategorie waarmee de overtreding werd begaan, niet discriminerend is. De wetgever mocht er voor kiezen om aan de rechter enkel de mogelijkheid te bieden om rekening te houden met de professionele noden van de betrokken persoon wanneer het gaat over andere voertuigcategorieën. Een dergelijk onderscheid is pertinent, aangezien het alcoholslot een beperking vormt op de geldigheid van het rijbewijs. De wetgever mocht van oordeel zijn dat minstens voor de voertuigcategorie waarmee de overtreding werd begaan, moet worden voorkomen dat de verkeersveiligheid opnieuw in het gedrang wordt gebracht. Ook zal de persoon nog steeds voor professionele doeleinden gebruik kunnen maken van de voertuigcategorie waarmee de overtreding werd begaan, op voorwaarde dat een alcoholslot is geïnstalleerd in het voertuig.
Arrest nr. 198/2019
Het Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging die zijn gericht tegen het Vlaamse en het Waalse decreet tot hervorming van het gezinsbijslagsysteem. Volgens het Hof is het niet discriminerend dat de nieuwe regeling van de gezinsbijslagen alleen van toepassing is op kinderen die zijn geboren vanaf de inwerkingtreding van het nieuwe gezinsbijslagsysteem. Het Hof oordeelt verder dat het Vlaamse decreet geen aanzienlijke en onverantwoorde achteruitgang inhoudt van het niveau van bescherming van het recht op gezinsbijslag. Dat geldt ook voor gezinnen die onder het oude en het nieuwe systeem vallen. Ook al zouden de gevolgen van dat decreet voor die gezinnen als een betekenisvolle achteruitgang worden beschouwd, dan nog zou die achteruitgang volgens het Hof gerechtvaardigd zijn. De decreetgever wou er immers voor zorgen dat de kinderen die zijn geboren vóór de inwerkingtreding van de nieuwe reglementering, na de hervorming geen lagere bijslagen ontvangen, rekening houdend met de budgettaire impact ervan. Tegelijk is het moeilijk om in de praktijk te voorzien in een overgangsregeling die voor elk gezin op elk ogenblik de meest voordelige reglementering waarborgt.
Arrest nr. 195/2019
Het Hof verwerpt de beroepen tot vernietiging die zijn gericht tegen het Vlaamse en het Waalse decreet tot hervorming van het gezinsbijslagsysteem. Volgens het Hof is het niet discriminerend dat de nieuwe regeling van de gezinsbijslagen alleen van toepassing is op kinderen die zijn geboren vanaf de inwerkingtreding van het nieuwe gezinsbijslagsysteem. Het Hof oordeelt verder dat het Vlaamse decreet geen aanzienlijke en onverantwoorde achteruitgang inhoudt van het niveau van bescherming van het recht op gezinsbijslag. Dat geldt ook voor gezinnen die onder het oude en het nieuwe systeem vallen. Ook al zouden de gevolgen van dat decreet voor die gezinnen als een betekenisvolle achteruitgang worden beschouwd, dan nog zou die achteruitgang volgens het Hof gerechtvaardigd zijn. De decreetgever wou er immers voor zorgen dat de kinderen die zijn geboren vóór de inwerkingtreding van de nieuwe reglementering, na de hervorming geen lagere bijslagen ontvangen, rekening houdend met de budgettaire impact ervan. Tegelijk is het moeilijk om in de praktijk te voorzien in een overgangsregeling die voor elk gezin op elk ogenblik de meest voordelige reglementering waarborgt.
Arrest nr. 189/2019
Volgens het Grondwettelijk Hof schendt artikel 204 van het Wetboek van strafvordering, dat de beklaagde niet toestaat – tenzij er een nieuw element is opgedoken – zijn gebrek aan schuld aan te tonen wanneer hij zijn schuld in het document waarmee hoger beroep wordt ingesteld, niet ter discussie heeft gesteld, het recht op een eerlijk proces en het recht op toegang tot de rechter niet.
Om die grondrechten niet te schenden, moet een andere wetsbepaling (art. 210 van hetzelfde Wetboek) evenwel zo moet worden geïnterpreteerd dat de rechter die in hoger beroep oordeelt, de feiten die hem worden voorgelegd, ambtshalve kan kwalificeren en kan nagaan of zij al dan niet vaststaan. Het doet er dan niet toe of de beklaagde die hoger beroep heeft ingesteld, de schuldvraag al dan niet beoogde ter discussie te stellen bij het instellen van zijn beroep.
Arrest nr. 185/2019
Volgens het Grondwettelijk Hof schendt artikel 204 van het Wetboek van strafvordering, dat de beklaagde niet toestaat – tenzij er een nieuw element is opgedoken – zijn gebrek aan schuld aan te tonen wanneer hij zijn schuld in het document waarmee hoger beroep wordt ingesteld, niet ter discussie heeft gesteld, het recht op een eerlijk proces en het recht op toegang tot de rechter niet.
Om die grondrechten niet te schenden, moet een andere wetsbepaling (art. 210 van hetzelfde Wetboek) evenwel zo moet worden geïnterpreteerd dat de rechter die in hoger beroep oordeelt, de feiten die hem worden voorgelegd, ambtshalve kan kwalificeren en kan nagaan of zij al dan niet vaststaan. Het doet er dan niet toe of de beklaagde die hoger beroep heeft ingesteld, de schuldvraag al dan niet beoogde ter discussie te stellen bij het instellen van zijn beroep.
Arrest nr. 138/2019
De taks op effectenrekeningen is ongrondwettig, omdat hij gebaseerd is op discriminerende criteria
Arrest nr. 135/2019
Het Grondwettelijk Hof stelt tien prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de verplichting om passagiersgegevens door te geven
Arrest nr. 99/2019
De Transgenderwet van 25 juni 2017 is vanuit verschillende oogpunten ongrondwettig bevonden door het Grondwettelijk Hof.
De wet bevat in de eerste plaats een lacune in zoverre de geslachtsregistratie in de geboorteakte beperkt is tot de binaire categorieën van man of vrouw. De wetgever beoogt vanuit het beginsel van zelfbeschikking individuen toe te laten de geslachtsregistratie in de geboorteakte in overeenstemming te brengen met hun persoonlijke beleving. In dat perspectief is het niet redelijk verantwoord dat personen met een niet-binaire genderidentiteit verplicht worden in hun geboorteakte een geslachtsregistratie op basis van de keuze tussen vrouw of man te aanvaarden die niet in overeenstemming is met hun innerlijk beleefde genderidentiteit. Het komt evenwel alleen aan de wetgever toe een oplossing uit te werken om aan die ongrondwettigheid een einde te stellen.
Het Hof vernietigt voorts de bepalingen die de aanpassing van de geslachtsregistratie in de geboorteakte in beginsel onherroepelijk maken en slechts eenmalig een voornaamswijziging wegens transreden toelaten. Weliswaar is voorzien in een zware terugkeerprocedure voor de familierechtbank, maar die is niet verantwoord in het licht van de beoogde doelstellingen. Zij discrimineert personen van wie de genderidentiteit evolueert in de tijd.
Arrest nr. 94/2019
Het Grondwettelijk Hof stelt twee prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de nationale regeling van erkende havenarbeiders
Arrest nr. 53/2019
In de zaak over het Vlaamse decreet dat het verbod op onverdoofd slachten invoert, stelt het Grondwettelijk Hof drie prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, vooraleer het zich uitspreekt over de grond van de zaak. Het Grondwettelijk Hof is daartoe verplicht, aangezien er twijfel is over de interpretatie en de geldigheid van de Europese verordening uit 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden.
Over de beroepen tegen het Waalse decreet kan het Grondwettelijk Hof zich niet meer uitspreken. Zij zijn zonder voorwerp geworden doordat de bepaling over het algemeen verbod op onverdoofd slachten is opgeheven voor zij ooit uitwerking heeft gehad. Dit verbod is nu opgenomen in het Waalse Dierenwelzijnwetboek.
Arrest nr. 52/2019
In de zaak over het Vlaamse decreet dat het verbod op onverdoofd slachten invoert, stelt het Grondwettelijk Hof drie prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, vooraleer het zich uitspreekt over de grond van de zaak. Het Grondwettelijk Hof is daartoe verplicht, aangezien er twijfel is over de interpretatie en de geldigheid van de Europese verordening uit 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden.
Over de beroepen tegen het Waalse decreet kan het Grondwettelijk Hof zich niet meer uitspreken. Zij zijn zonder voorwerp geworden doordat de bepaling over het algemeen verbod op onverdoofd slachten is opgeheven voor zij ooit uitwerking heeft gehad. Dit verbod is nu opgenomen in het Waalse Dierenwelzijnwetboek.
Arrest nr. 104/2018
Het Vlaamse systeem van tijdelijke sociale huurovereenkomsten en informatie-uitwisseling ter bestrijding van domiciliefraude in sociale huur is grondwettig
Arrest nr. 96/2018
De bewaring van elektronische gegevens : het Grondwettelijk Hof stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie
Arrest nr. 91/2018
De niet-ondertekening van een bevel tot aanhouding door de onderzoeksrechter die het verleent en de niet-motivering van dat bevel zijn ongrondwettig
Arrest nr. 77/2018
De verplichting voor personen die juridische bijstand genieten, om forfaitaire bijdragen te betalen aan hun pro deo-advocaat, is ongrondwettig
Arrest nr. 28/2018
Uitlegging arrest nr. 148/2017 - Potpourri II-wet
Arrest nr. 148/2017
Het Grondwettelijk Hof vernietigt enkele bepalingen van de
Potpourri II-wet die het strafprocesrecht wijzigt
Arrest nr. 103/2017
Alle studenten die zijn ingeschreven voor de studies van de eerste cyclus in de geneeskunde en tandheelkunde in de Franse Gemeenschap die in juni 2017 niet het attest voor toelating tot het vervolg van hun studieprogramma dat wordt uitgereikt na het vergelijkend examen hebben behaald, moeten teneinde hun studies voort te zetten slagen voor het ingangs? en toelatingsexamen
Arrest nr. 83/2017
Het Grondwettelijk Hof vernietigt de Vlaamse energietaks omdat de heffing de bevoegdheidverdelende regels schendt. Er bestaat immers al een federale belasting op het elektriciteitsverbruik en het Vlaamse Gewest mag op dit verbruik geen nieuwe belasting heffen. De gevolgen van de vernietigde bepalingen worden evenwel gehandhaafd voor de heffingsjaren 2016 en 2017 om rechtsonzekerheid en administratieve en juridische moeilijkheden te vermijden.
Arrest nr. 82/2017
In het kader van de behandeling van het beroep tot vernietiging van de wet waarbij de industriële elektriciteitsproductie door de kerncentrales Doel 1 en 2 met tien jaar wordt verlengd, beslist het Grondwettelijk Hof om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen. Dat Hof moet bepalen of het Europese recht vereiste dat er een milieueffectrapportering was alsook een procedure die inspraak van het publiek mogelijk maakt, vóór het aannemen van de wet die in die verlenging voorziet. Indien dat zo zou zijn, wil het Grondwettelijk Hof vernemen of het de gevolgen van de bestreden wet, die strijdig met het Europese recht zou blijken, kan handhaven.
Arrest nr. 27/2017
BTW op dienstverlening van advocaten grondwettig
Arrest nr. 62/2016
Beroepen over het Stabiliteitsverdrag zijn niet ontvankelijk
Arrest nr. 18/2016
Een kind ouder dan 22 jaar kan het vaderschap nog betwisten na de termijn van één jaar na de ontdekking dat de echtgenoot van zijn moeder niet zijn biologische vader is
Arrest nr. 2/2016
In geval van onenigheid tussen de ouders of bij afwezigheid van keuze vanwege de ouders, mag het kind niet verplicht alleen de naam van de vader dragen.
Arrest nr. 153/2015
De wet die euthanasie voor een minderjarige mogelijk maakt, is grondwettig op voorwaarde dat de eindverantwoordelijkheid voor de evaluatie van zijn ordeelsbekwaamheid bij de kinder- en jeugdpsychiater of bij de psycholoog ligt
Arrest nr. 139/2015
Met uitzondering van de bepaling die het statuut regelt van de magistraten die waren benoemd in verschillende rechtbanken, is de wet tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde, grondwettig.
Arrest nr. 138/2015
De wet op het verzelfstandigd beheer van de rechterlijke organisatie is grondwettig met uitzondering van de regeling van het beroep van magistraten tegen hun overplaatsing
Arrest nr. 116/2015
De permanent afwijkende ontslagregeling voor arbeiders in de bouwsector in de wet op het eenheidsstatuut is discriminerend
Arrest nr. 110/2015
De wettelijke regeling over de vereiste kwalificaties om esthetische genees- en heelkunde te beoefenen en over het reclameverbod ter zake is grondwettig
Arrest nr. 103/2015
Met uitzondering van de bestuurlijke lus
is de wet over de hervorming van de Raad van State grondwettig
Arrest nr. 68/2015
Het Grondwettelijk Hof herziet zijn rechtspraak over de rechtsplegingsvergoeding in het licht van de gewijzigde juridische context
Arrest nr. 44/2015
De GAS-wet is grondwettig op voorwaarde dat verschillende bepalingen worden toegepast zoals bepaald door het Grondwettelijk Hof
Arrest nr. 34/2015
De regels volgens welke een ouder niet het recht heeft om op eenvoudig, niet anders gemotiveerd verzoek voor zijn kind een vrijstelling te verkrijgen om het onderricht in een van de erkende godsdiensten of in de niet confessionele zedenleer in een school van het officieel onderwijs te volgen, zijn in strijd met het recht van de ouders om het door de overheid aan hun kinderen verstrekte onderwijs te laten verzekeren met naleving van hun godsdienstige en filosofische overtuigingen
Arrest nr. 15/2015
Het Grondwettelijk Hof stelt aan het Europees Hof van Justitie te Luxemburg zes prejudiciële vragen over de waarborgregeling voor aandelen in het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen die actief zijn in de financiële sector, in het bijzonder de ARCO-vennootschappen
Arrest nr. 185/2014
De regeling dat een in staat van wettelijke herhaling wegens poging tot moord correctioneel veroordeelde persoon, anders dan degene die in dezelfde omstandigheden door het hof van assisen is veroordeeld, pas na twee derden van de strafuitvoering de voorwaardelijke invrijheidsstelling kan bekomen,
schendt het gelijkheidsbeginsel
Arrest nr. 162/2014
De verhoging van de belasting op de uitkeringen bij de gehele of gedeeltelijke vereffening van een vennootschap (de zgn. “liquidatiebonus”)
is niet strijdig met het gelijkheidsbeginsel en het eigendomsrecht
Arrest nr. 103/2014
Het Grondwettelijk Hof overweegt een verbetering van zijn arrest met betrekking tot de handhaving van de gevolgen van zijn uitspraak
Arrest nr. 96/2014
De hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel is grondwettig, met uitzondering van de regeling betreffende de taal van het diploma van de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Brussel en van hun adjuncten
Arrest nr. 74/2014
De bestuurlijke lus, zoals zij thans is geregeld in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, is ongrondwettig
Arrest nr. 61/2014
Een definitief uitgesproken fiscale administratieve sanctie verhindert een navolgende strafrechtelijke vervolging voor in wezen identieke feiten van fiscale fraude
Arrest nr. 7/2014
Het Grondwettelijk Hof vernietigt het fiscaal gunstregime
voor inkomsten uit spaardeposito’s bij Belgische financiële instellingen
Arrest nr. 145/2013
Het Grondwettelijk Hof breidt de vernietiging ingevolge de ongrondwettigheid van de sociale lasten tot verwezenlijking van een sociaal woonaanbod uit tot andere bepalingen van het Vlaamse Grond- en pandendecreet en
van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
Arrest nr. 144/2013
Het Grondwettelijk Hof vernietigt in het Vlaamse Grond- en pandendecreet
de bepalingen betreffende het “wonen in eigen streek” en
betreffende de sociale lasten tot verwezenlijking van een sociaal woonaanbod.
Arrest nr. 143/2013
Het Grondwettelijk Hof schorst de wet die stelselmatige naaktfouillering
invoert in drie welbepaalde gevallen
Arrest nr. 141/2013
De nieuwe fiscale antimisbruikbepalingen schenden de bevoegdheidsverdeling, het fiscaal wettigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel in fiscale zaken niet.
Arrest nr. 127/2013
Ter bescherming van minderjarigen en kwetsbare personen kan, onder bepaalde voorwaarden, het beroepsgeheim worden doorbroken, behalve door een advocaat met betrekking tot informatie die hem is meegedeeld door zijn cliënt en die voor deze laatste strafrechtelijk belastend is.
Arrest nr. 7/2013
Ofschoon de "Salduz"-wet globaal de toetsing aan de fundamentele grondrechten doorstaat, versterkt het Grondwettelijk Hof met de vernietiging van drie bepalingen en een grondrechtconforme interpretatie van twee andere de positie van verdachten bij de eerste verhoren
Arrest nr. 6/2013
Het Grondwettelijk Hof verwerpt de beroepen tegen wetsbepalingen die de belastingadministratie toelaten een financiële instelling te verplichten haar de gegevens mee te delen van een belastingplichtige in geval van aanwijzing van belastingontduiking of in geval van een aanslag volgens tekenen en indiciën.