1. Aanbevelingen aan de rechtscolleges die een prejudiciële vraag stellen aan het Grondwettelijk Hof

Deze aanbevelingen voor rechtscolleges bevatten richtlijnen voor de rechtscolleges die aan het Hof een prejudiciële vraag stellen. Gelet op het groeiende aantal zaken dat het Hof dient te behandelen, zijn deze aanbevelingen bedoeld om een efficiëntere behandeling van de zaken te bevorderen, in het belang van een goede rechtsbedeling.

Zij komen niet in de plaats van de Grondwet, noch van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof (hierna : de bijzondere wet van 6 januari 1989).

Aanbevelingen

Alvorens een prejudiciële vraag te stellen

De verwijzende rechter wordt verzocht om :

  • na te gaan of hij verplicht is de vraag te stellen (cfr. artikel 26, §§ 2 tot 4, van de bijzondere wet van 6 januari 1989). Hij wordt onder meer daarvan vrijgesteld wanneer het Hof zich reeds heeft uitgesproken over een vraag of een beroep met een identiek onderwerp;
  • na te gaan of het antwoord op de gestelde vraag nuttig of nodig is om zijn beslissing te wijzen, na te hebben beslist over de kwesties inzake ontvankelijkheid en bevoegdheid waarover kan worden beslist los van het antwoord op de vraag.

Bij het formuleren van de prejudiciële vraag

De verwijzende rechter wordt verzocht om :

  • aan het Hof geen vraag te stellen over de te verkiezen interpretatie van de wet, aangezien de prejudiciële vraag betrekking moet hebben op de bestaanbaarheid van een wetskrachtige bepaling met een norm waarvan het Hof de inachtneming dient te verzekeren, eventueel in een door de rechter voorgestelde interpretatie;
  • in de prejudiciële vraag nauwkeurig de bepaling(en) te identificeren waarvan de grondwettigheid of de overeenstemming met de bevoegdheidverdelende regels in het geding wordt gebracht, in de versie die van toepassing is op het bij hem aanhangig gemaakte geschil;
  • in de prejudiciële vraag de pertinente referentienormen nauwkeurig te identificeren, waarbij moet worden vermeden normen aan te voeren die kennelijk niet van toepassing zijn of ten aanzien waarvan het Hof de inachtneming niet vermag te toetsen;
  • de prejudiciële vraag zodanig te formuleren dat het Hof wordt verzocht de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de in aanmerking genomen referentienormen te toetsen (« schendt norm A norm B, in zoverre … ? »), waarbij hij, in voorkomend geval, de wijze aangeeft waarop hij de in het geding zijnde bepaling interpreteert;
  • in de prejudiciële vraag de te vergelijken categorieën van personen duidelijk te identificeren en te preciseren of hij aan het Hof een verschil in behandeling dan wel een gelijke behandeling wenst voor te leggen, wanneer de vraag betrekking heeft op de bestaanbaarheid van een wetskrachtige bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Bij het motiveren van de verwijzingsbeslissing

De verwijzende rechter wordt verzocht om :

  • daarin een uiteenzetting van de feiten en een uiteenzetting van de wettelijke context (met eventueel vermelding van de ontwikkelingen in de wetgeving) op te nemen;
  • te verduidelijken in welk opzicht de in het geding zijnde bepaling de aangehaalde referentienormen al dan niet zou schenden;
  • te verduidelijken in welk opzicht het antwoord op de prejudiciële vraag nuttig of nodig is voor de beslechting van het geschil;
  • de versie van de in het geding zijnde bepaling(en) die ratione temporis van toepassing is/zijn op de voor de verwijzende rechter hangende zaak, integraal aan te geven. Uit de verwijzingsbeslissing moet overigens duidelijk blijken dat de in het geding zijnde bepaling van toepassing is op het geschil voor de verwijzende rechter;
  • te verduidelijken of de prejudiciële vraag wordt gesteld op initiatief van de rechter of van één van de partijen;
  • in voorkomend geval te motiveren waarom de zaak spoedeisend is of waarom de proceduretermijnen zouden moeten worden verkort (artikel 89bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989).

2. Aanbevelingen aan de partijen in een procedure voor het Grondwettelijk Hof

Deze aanbevelingen ter attentie van de partijen in een prejudiciële procedure of in een vernietigingsprocedure voor het Hof bevat richtlijnen om een efficiëntere behandeling van de zaken te bevorderen, in het belang van een goede rechtsbedeling, gelet op het groeiende aantal zaken die het Hof dient te behandelen.

Aanbevelingen aan de partijen

in een procedure voor het Grondwettelijk Hof

Zij komen niet in de plaats van de Grondwet, noch van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof (hierna : de bijzondere wet van 6 januari 1989).

  1. Aanbevelingen met betrekking tot de vormgeving van de procedurestukken

1.1. Algemene aanbevelingen

In het algemeen verzoekt het Hof de partijen om duidelijke, gestructureerde en beknopte procedurestukken in te dienen.

Daartoe worden de partijen verzocht om :

  • enkel parlementaire voorbereiding, rechtspraak, adviezen van de afdeling wetgeving van de Raad van State en rechtsleer te citeren die relevant zijn voor de opbouw van hun argumentatie. Lange, overbodige theoretische uiteenzettingen moeten worden vermeden;
  • de feitelijke en wettelijke context (met eventueel vermelding van de ontwikkelingen in de wetgeving) op te nemen in het verzoekschrift tot vernietiging of de memorie, naar gelang van het geval;
  • in de memorie van antwoord of de memorie van wederantwoord niet te herhalen wat reeds is uiteengezet in het vorige procedurestuk. De memorie van antwoord en de memorie van wederantwoord zijn immers geen synthesememories.

1.2. Specifieke aanbevelingen voor de vernietigingsprocedure

Het Hof vraagt de verzoekende partij en, in voorkomend geval, de tussenkomende partij om :

  • alle relevante informatie te verstrekken over hun belang om in rechte te treden;
  • de bestreden bepalingen, dat wil zeggen de normen waarvan de grondwettigheid of de overeenstemming met de bevoegdheidverdelende regels wordt betwist, en de pertinente referentienormen nauwkeurig te identificeren, waarbij moet worden vermeden dat normen worden aangevoerd die kennelijk niet van toepassing zijn of ten aanzien waarvan het Hof de inachtneming niet vermag te toetsen;
  • het middel of de middelen nauwkeurig te structureren en overlapping tussen middelen (en onderdelen van middelen) te vermijden. Men dient in een middel uiteen te zetten in welk opzicht de bestreden norm een bepaalde referentienorm zou schenden;
  • geen excepties van niet-ontvankelijkheid noch middelen aan te voeren die klaarblijkelijk niet gegrond zijn;
  • rekening te houden met het uitzonderlijke karakter van de procedure die wordt ingeleid met een vordering tot schorsing. Het instellen van een vordering tot schorsing van een wetskrachtige bepaling moet uitzonderlijk blijven en wordt voorbehouden voor de gevallen waarin een onmiddellijke toepassing van de bestreden wetskrachtige bepaling een moeilijk te herstellen ernstig nadeel zou veroorzaken, hetgeen de partij moet aantonen.

1.3. Specifieke aanbevelingen voor de procedure die wordt ingeleid met een prejudiciële vraag

Het Hof verzoekt de partijen om :

  • te verduidelijken of de prejudiciële vraag is gesteld op initiatief van de rechter of van de partijen.

2. Andere aanbevelingen

Het Hof verzoekt de partijen om :

  • uitsluitend te verzoeken om een terechtzitting in geval van nieuwe ontwikkelingen die zij nog niet in hun procedurestukken konden opnemen of wanneer zij van mening zijn dat een mondelinge toelichting een echte meerwaarde zou hebben. De beginselmatige afschaffing van de pleidooien beoogt immers het tijdverlies en de nutteloze kosten te vermijden die ontstaan wanneer men louter komt herhalen wat reeds in de procedurestukken staat;
  • het Hof in kennis te stellen van de eventuele wijzigingen die in de loop van de procedure aan de in het geding zijnde of bestreden bepaling zijn aangebracht;
  • het Hof in kennis te stellen van de eventuele gebeurtenissen die de situatie van de partijen wijzigen en die een weerslag kunnen hebben op hun belang, het nut en/of de pertinentie van het antwoord van het Hof (bijv. het overlijden van een partij, het verkrijgen van een verblijfstitel, enz.);
  • in het verzoekschrift tot vernietiging of in de memorie, in voorkomend geval, het verzoek tot anonimisering dat door de partij of door de belanghebbende derde is geformuleerd op grond van artikel 30quater van de bijzondere wet van 6 januari 1989, te motiveren (zie het anonimiseringsbeleid van het Hof);
  • in voorkomend geval, in een memorie de redenen toe te lichten waarom de partij van mening is dat het Hof de gevolgen van de vernietigde of ongrondwettig verklaarde bepaling al dan niet zou moeten handhaven overeenkomstig de artikelen 8, derde lid, en 28, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989.