6080

Arrest nr. 143/2025

Het Hof verwerpt grotendeels de beroepen tegen de wet die voorziet in een volgende stap in de stopzetting van de verkoop van tabaksproducten, maar vindt het discriminerend dat de wet de verkoop van tabaksproducten verbiedt in voedingswinkels van meer dan 400 m2, maar niet in voedingswinkels van minder dan 400 m2
Verschillende verzoekende partijen hebben een beroep tot vernietiging ingesteld tegen de wet van 21 maart 2024 die voorziet in een volgende stap in de stopzetting van de verkoop van tabaksproducten. Die wet voert daartoe een aantal maatregelen in met betrekking tot de verkoop, de reclame voor en de promotie van tabaksproducten. Het Hof verwerpt de meeste kritieken van de verzoekende partijen. Het verwerpt met name de kritieken die betrekking hebben op het tijdelijke verkoopverbod van tabaksproducten dat als strafrechtelijke sanctie kan worden opgelegd, het verbod op het uitstallen van tabaksproducten in en aan verkooppunten, het verbod op de verkoop van tabaksproducten in tijdelijke verkooppunten, en de verplichting voor een verkoper van tabaksproducten om het identiteitsbewijs te vragen aan al wie tabaksproducten wil kopen en jonger lijkt dan 25 jaar. Het Hof vernietigt evenwel de bepaling van de bestreden wet die bepaalt dat het verboden is tabaksproducten te verkopen in voedingswinkels van meer dan 400 m2. Volgens het Hof is het niet redelijk verantwoord dat het verbod geldt voor voedingswinkels van meer dan 400 m2, maar niet voor voedingswinkels van minder dan 400 m2. Het Hof handhaaft wel de gevolgen van die bepaling tot 31 december 2026, zodat de wetgever de ongrondwettigheid kan verhelpen en de bijkomende bescherming van de volksgezondheid die de vernietigde bepaling biedt, niet in het gedrang wordt gebracht.
6083

Arrest nr. 142/2025

Het Hof verwerpt grotendeels het beroep tot vernietiging van de wet die de gemeenten toestaat de uitbating van inrichtingen te verhinderen in het kader van de bestrijding van ondermijnende criminaliteit
De wet van 15 januari 2024 staat de gemeenten toe om een vergunning voor de uitbating van een inrichting te weigeren of om de inrichting te sluiten wanneer er een risico bestaat of er ernstige aanwijzingen zijn dat de inrichting wordt gebruikt of zal worden gebruikt voor het plegen van « ondermijnende criminaliteit ». Het Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens (FIRM) vordert de vernietiging van die maatregelen. Volgens het Hof vormen de bestreden maatregelen noch volgens het Belgische recht, noch volgens het internationale recht strafsancties. Het zijn maatregelen van bestuurlijke politie die beogen het risico verbonden aan de toename van de ondermijnende criminaliteit, op gemeentelijk niveau, te voorkomen. Bijgevolg moest de wetgever niet voorzien in de waarborgen die in strafzaken van toepassing zijn. Het Hof is vervolgens van oordeel dat de bestreden maatregelen over het geheel genomen in overeenstemming zijn met het eigendomsrecht en met de vrijheid van ondernemen van de uitbaters, rekening houdend met de waarborgen waarin de wetgever heeft voorzien (beoordeling van het risico door verschillende overheden, horen van de uitbater, motivering, enz.). Het Hof is evenwel van oordeel dat de rechten van de uitbaters onvoldoende worden beschermd indien de situatie evolueert nadat de gemeente de maatregel heeft genomen. Het vernietigt de bestreden wet dus op dat punt.
6070

Arrest nr. 137/2025

Bij de betekening of de kennisgeving van een in het Duits opgesteld vonnis of arrest aan de centrale diensten van de Belgische Staat die gevestigd zijn in een gemeente van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, dient geen vertaling in het Nederlands of het Frans te worden toegevoegd
Artikel 38, vijfde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken vereist dat bij de betekening of de kennisgeving van een Duitstalig vonnis in een gemeente van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, een Nederlandse en een Franse vertaling van dat vonnis worden gevoegd. Dat is volgens het achtste lid van dezelfde bepaling evenwel niet nodig als de partij aan wie de betekening wordt gedaan, het gebruik van de Duitse taal heeft aanvaard. Daaruit kan worden afgeleid dat ook bij de betekening of de kennisgeving aan de Belgische Staat een vertaling moet worden bezorgd als hij het gebruik van de Duitse taal niet heeft aanvaard. Het Arbeidshof te Luik vraagt het Hof of hierdoor het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie niet wordt geschonden doordat de Belgische Staat op dezelfde manier wordt behandeld als alle andere procespartijen, als die ook de vrije keuze heeft om de Duitse taal al dan niet voor de rechtspleging te aanvaarden. Volgens het Hof is die regeling in de interpretatie dat de centrale diensten van de Belgische Staat (de diensten waarvan de werking het ganse land bestrijkt) die gevestigd zijn in een gemeente van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die vrije keuze hebben, ongrondwettig. Rekening houdend met hun verplichting om in verschillende gevallen het Duits te gebruiken, bevinden die diensten van de Belgische Staat zich immers in een situatie die wezenlijk verschillend is van de situatie van de andere procespartijen. Als de regeling aldus wordt geïnterpreteerd dat die diensten van de Belgische Staat onweerlegbaar worden vermoed de Duitse taal voor de rechtspleging te hebben aanvaard, is artikel 38, achtste lid, van de wet van 15 juni 1935 wel grondwettig.
6071

Arrest nr. 135/2025

Het Hof vernietigt, wegens bevoegdheidsoverschrijding, de federale wet die een zogenaamde « samenlevingsdienst » invoert voor burgers
Een federale wet van 15 mei 2024 voert een zogenaamde « samenlevingsdienst » in voor burgers. De Vlaamse Regering vordert de vernietiging van die wet. Het Hof beslist dat de bepalingen van de wet die de samenlevingsdienst regelen en de bepalingen die betrekking hebben op het Agentschap van de Samenlevingsdienst, onder de gemeenschapsbevoegdheden inzake jeugd en vorming vallen. Daarentegen is de federale overheid wel bevoegd voor de arbeids– en sociaalrechtelijke aspecten van het statuut van de zogenaamde « burgers in dienst ». Het Hof vernietigt de bestreden wet niettemin in haar geheel. Volgens het Hof zouden de bepalingen die de wetgever wél mocht nemen, niet werkzaam zijn zonder de bepalingen waarmee hij zijn bevoegdheid overschreed. Ook moet dat de federale wetgever in de gelegenheid stellen, in voorkomend geval in overeenstemming met de gemeenschappen, een nieuwe wetgeving uit te werken.
6053

Arrest nr. 131/2025

Het Hof verwerpt het beroep tegen de Brusselse ordonnantie tot wijziging van de procedure van uitzetting van een huurder uit zijn woning, in het bijzonder de maatregel die de uitvoering van een uitzettingsvonnis opschort tijdens de winter
In 2023 heeft de Brusselse wetgever een ordonnantie aangenomen waarbij de procedure die kan leiden tot de uitzetting van een huurder wordt aangepast. Meerdere maatregelen van die ordonnantie kunnen aanleiding geven tot het uitstel van de uitvoering van een uitzettingsvonnis. In het bijzonder is het in beginsel verboden om tussen 1 november en 15 maart tot een uitzetting over te gaan, de zogenaamde « winterstop ». Het Nationaal Eigenaars en Mede-Eigenaars Syndicaat vordert de vernietiging van die ordonnantie. Het Hof verwerpt het beroep. Het oordeelt dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wel degelijk bevoegd is om de bestreden ordonnantie aan te nemen. De verschillende maatregelen die de uitvoering van een uitzettingsvonnis uitstellen, schenden daarenboven noch het recht op toegang tot een rechter, noch het recht op het ongestoord genot van de eigendom. De winterstop, in het bijzonder, heeft tot doel mensonwaardige situaties te vermijden als er geen herhuisvestingsoplossing kan worden gevonden. Als de huurder de bewoningsvergoeding (in beginsel gelijk aan de huurprijs) niet betaalt voor de periode van de winterstop, kan de eigenaar bij het Gewestelijk Begrotingsfonds voor Solidariteit de volledige betaling ervan vorderen. Er zijn bovendien vier uitzonderingen op de winterstop : de uitzetting blijft mogelijk wanneer de huurder een herhuisvestingsoplossing heeft gevonden, wanneer de woning een gevaar vormt voor de bewoners, wanneer de huurder gevaarlijk gedrag vertoont voor anderen of de woning en, tot slot, wanneer de eigenaar zelf de woning moet betrekken wegens overmacht. De winterstop heeft dus geen onevenredige gevolgen.